LessonUp Modalverben behorende bij boek 3 Schritt 17

1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn Modalverben?

Modalverben = modale werkwoorden


Het zijn hulpwerkwoorden, die  een extra betekenis aan een zin geven.


Ze staan bijna nooit alleen in de zin, maar in combinatie met een ander  heel werkwoord (infinitief)


Slide 2 - Tekstslide

Voorbeelden

Modaal werkwoord = geel, heel werkwoord erbij = rood


  • Wij kunnen een ijsje kopen.
  • Jullie mogen in de zee zwemmen.
  • Zij zouden graag de menukaart willen zien.
  • Wij lusten pizza. 

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het Modalverb in deze zin?



           "Wij kunnen morgen niet naar school."

Slide 4 - Tekstslide

ANTWOORD

              "Wij kunnen morgen niet naar school."

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het 'Modalverb'  in deze zin:

         "Zij mogen geen snoep eten."

Slide 6 - Tekstslide

Antwoord:

         "Zij mogen geen snoep eten."

Slide 7 - Tekstslide

  • können
  • dürfen
  • mögen

Maar wat betekenen deze werkwoorden? 

Slide 8 - Tekstslide

Ich kann Deutsch sprechen.

Slide 9 - Tekstslide

Was bedeutet (betekent) das Verb
können?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten

Slide 10 - Quizvraag

Vertaal de zin:

"Ich kann Deutsch sprechen."

Slide 11 - Tekstslide

Antwoord:

"ik kan Duits spreken"

Slide 12 - Tekstslide

Lisa mag einen Apfel.

Slide 13 - Tekstslide

Was bedeutet (betekent) das Verb
mögen?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten

Slide 14 - Quizvraag

Vertaal de zin:

"Lisa mag einen Apfel."

Slide 15 - Tekstslide

Antwoord:

"Lisa lust een appel."

Slide 16 - Tekstslide

Der Hund darf hier reingehen.

Slide 17 - Tekstslide

Was bedeutet (betekent) das Verb
dürfen?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten

Slide 18 - Quizvraag

Vertaal de zin:

"Der Hund darf hier reingehen."

Slide 19 - Tekstslide

Antwoord:

'De hond mag hier naar binnen gaan.'

Slide 20 - Tekstslide

Bestudeer deze vervoegingen.
Wat valt je op?
wat valt je op??

Slide 21 - Tekstslide

Het gaat om de werkwoorden: 
  • wollen
  • wissen
  • müssen
  • sollen

Herleid de betekenis aan de hand van de zinnen op de volgende slides -->

Slide 22 - Tekstslide

Paul will zu Lisa gehen.

Slide 23 - Tekstslide

Was bedeutet (betekent) das Verb
wollen?
A
moeten
B
weten
C
kunnen
D
willen

Slide 24 - Quizvraag

Vertaal de zin:

"Paul will zu Lisa gehen."

Slide 25 - Tekstslide

Die Schüler wissen die Antwort.

Slide 26 - Tekstslide

WISSEN

Het werkwoord wissen is officieel geen Modalverb. 
Maar het wordt wel op dezelfde manier vervoegd.

Slide 27 - Tekstslide

Was bedeutet (betekent) das Verb
wissen?
A
moeten
B
mogen
C
weten
D
zou graag willen

Slide 28 - Quizvraag

Vertaal de zin:

"Die Schüler wissen die Antwort."

Slide 29 - Tekstslide

Antwoord:

"De leerlingen weten het antwoord."

Slide 30 - Tekstslide

Pia muss dringend zur Toilette.

Slide 31 - Tekstslide

Was bedeutet (betekent) das Verb
müssen?
A
moeten
B
weten
C
kunnen
D
willen

Slide 32 - Quizvraag

Vertaal de zin:

"Pia muss dringend zur Toilette."

Slide 33 - Tekstslide

Antwoord:

"Pia moet dringend naar de WC."

Slide 34 - Tekstslide

"Du sollst deine Zähne putzen!"

Slide 35 - Tekstslide

Was bedeutet (betekent) das Verb
sollen?
A
weten
B
moeten
C
kunnen
D
willen

Slide 36 - Quizvraag

Vertaal de zin:

"Du sollst deine Zähen putzen!"

Slide 37 - Tekstslide

Antwoord:

"Jij moet je tanden poetsen!"

Slide 38 - Tekstslide

müssen + sollen

Zoals je net hebt gezien, 
worden müssen en sollen   allebei als moeten vertaald. 

Maar wat is het verschil? 

Kijk nu nog eens goed naar de twee plaatjes... 

Slide 39 - Tekstslide

müssen (=moeten)
sollen  (=moeten)

Slide 40 - Tekstslide

VERSCHIL  müssen + sollen


müssen = moeten  => omdat het niet anders kan => noodzaak!

sollen      = moeten  => omdat iemand anders het wil  

Slide 41 - Tekstslide

Bekijk nog eens een keer de vervoegingen.
Wat valt je op?

Slide 42 - Tekstslide

Let op:
*  Géén stamklinkerwisseling bij 
     sollen.

* Ook bij müssen géén stamklinker-
    wisseling MAAR: 
    Géén Umlaut in het enkelvoud!

* Ich  +  er/sie/es géén uitgang!

Slide 43 - Tekstslide

Dan nu nog even oefenen... 
Op de volgende slide zie je zinnen en werkwoordsvormen. 
Sleep de juiste werkwoordsvorm naar de juiste zin! 

Slide 44 - Tekstslide

1. Kinder ____ oft (vaak) keine Gemüse
2. Der Mann ___ ein Buch kaufen.
3. Ich ___ die Antwort nicht.
4. Wir ___ das Hotel nicht finden.
5. "Du ___ dein Zimmer aufräumen!"
6. Man ___ hier nicht rauchen. 
7. Alle Menschen ___ atmen. 
8. "___ Sie etwas trinken?"
weiß
sollst
mögen
darf
will
können
möchten
müssen

Slide 45 - Sleepvraag

Samengevat:
              JE HEBT IN KAPITEL 4  +  KAPITEL 5   ACHT   NIEUWE WERKWOORDEN GELEERD :
                                                         6 Modalverben +  wissen + möchten

  • können    =   kunnen                  
  • dürfen     =   mogen:toesteming hebben
  • mögen     =   leuk/ lekker vinden, houden van 
  • wollen      =   willen    
  •  müssen  =   moeten
  • sollen      =   moeten 
  • wissen = weten
  • möchten = zou graag willen

Slide 46 - Tekstslide

Samengevat:
Je weet nu het  betekenisverschil tussen müssen en sollen:
 
  • müssen = moeten (noodzaak)
  • sollen = moeten (wil van iemand anders)

Slide 47 - Tekstslide

Samengevat:
Je kent nu ... de vervoeging van de volgende 8 werkwoorden:
 

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide

Übung 
Pak je schrift en maak deze oefening. Zet het werkwood is de juiste vorm.

1.  Müssen         ____________   ihr nach Hause gehen?
2. Wissen          ____________   Sie, wo ich das Licht finde? 
3. Wollen           ____________   sie den Lift nicht benutzen?
4. Wissen          ____________    Lisa schon, dass ihr umziehen wollt? 
5. Wollen            ____________     du vielleicht die Tür aufmachen?
6. Müssen          Ich _____________   mein Zimmer sauber machen.
7.  Sollen              Ihr _____________   die Heizung mal etwas höher stellen.
8. Sollen              Warum _____________  ich immer die Waschmaschine anmachen?


KLAAR? Op de volgende dia staan de juiste antwoorden. :0)

Slide 51 - Tekstslide

Nakijken

1 Müsst ihr nach Hause gehen?
2 Wissen Sie, wo ich das Licht finde? 
3 Will sie den Lift nicht benutzen?
4 Weiß Lisa schon, dass ihr umziehen wollt? 
5 Willst du vielleicht die Tür aufmachen?
6 Ich muss mein Zimmer sauber machen.
7 Ihr sollt die Heizung mal etwas höher stellen.
8 Warum soll ich immer die Waschmaschine anmachen?


Slide 52 - Tekstslide