Formuleren H3: Fouten met verwijzen

Welkom H3E! 
Ga alvast zitten en pak je spullen erbij.
  • Nieuw Nederlands + schrift
  • leesboek
  • agenda
  • etui
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom H3E! 
Ga alvast zitten en pak je spullen erbij.
  • Nieuw Nederlands + schrift
  • leesboek
  • agenda
  • etui

Slide 1 - Tekstslide

Welkom H3F! 
Ga alvast zitten en pak je spullen erbij.
  • Nieuw Nederlands + schrift
  • agenda
  • etui

Slide 2 - Tekstslide

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk H3E
Donderdag 23 november:
  • Grammatica hf. 3: opdr. 1 t/ 3 + 7
  • Formuleren hf. 3: opdr. 1 t/m 3 + 8

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk H3F
Vrijdag 24 november:
  • Formuleren hf. 3: opdr. 1 t/m 3 + 8

Slide 5 - Tekstslide

Deze les
Formuleren H3: Fouten met verwijswoorden

Aan het eind van de les:
  • kun je fouten met verwijswoorden herkennen en verbeteren.

Slide 6 - Tekstslide

Log in in de LessonUp. We blikken eerst uitgebreid terug op Grammatica H3.

Slide 7 - Tekstslide

Wat is fout in deze zin?

Karin vond een lekker recept en gebruikte deze voor het menu.

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

Roodkapje is op weg naar .... oma
A
zijn
B
hun
C
haar
D
ze

Slide 10 - Quizvraag

Roodkapjes beste vriend is op weg naar .... oma
A
zijn
B
haar
C
kan allebei

Slide 11 - Quizvraag

De mediatheek heeft ..... collectie online-boeken uitgebreid.
A
zijn
B
haar
C
hun
D
ze

Slide 12 - Quizvraag

Deze les loopt lekker, maar .... van vorige keer liep in de soep.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 13 - Quizvraag

Let op!
Verwijswoorden - hen/hun
Het verwijswoord hen gebruik je als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz).
Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv).

Anita’s ouders wonen vlakbij en ze bezoekt hen vaak. Ze neemt dan iets lekkers voor hen mee en bezorgt hun een gezellige middag.


Slide 14 - Tekstslide

Ik zie een groepje leerlingen. Ik roep ...
A
hen
B
hun

Slide 15 - Quizvraag

Jan en Yet vinden het nog lastig. Ik leg het .... nog een keer uit.
A
hen
B
hun

Slide 16 - Quizvraag

..... lopen door de school.
A
Hun
B
Hen
C
Zij

Slide 17 - Quizvraag

Ik heb een cadeautje gekocht voor ....
A
hen
B
hun

Slide 18 - Quizvraag

Let op!
Verwijswoord - wat 

Met het verwijswoord wat verwijs je naar
  • dat en datgene
  • een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets en het enige), 
  • een overtreffende trap (het beste
  • een hele zin:

Er stond een lange file voor de brug, wat behoorlijk tegenviel.

Slide 19 - Tekstslide

We hebben alles, ..... de docent vertelde, opgeschreven
A
dat
B
die
C
wat
D
dit

Slide 20 - Quizvraag

Dat schilderij is echt het mooiste .... ik ooit gezien heb.
A
wat
B
dat
C
die
D
dit

Slide 21 - Quizvraag

Het gaafste liedje ....... ik ken is 'Wuthering Heights' van Kate Bush.
A
wat
B
dat
C
dit
D
die

Slide 22 - Quizvraag

Het is lekker hoog gezongen, ...... ik prachtig vind.
A
dat
B
wat

Slide 23 - Quizvraag

Let op!
Verwijswoord - dieren/mensen

  • Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar+voorzetsel (daarvan, waarover)
  • Naar mensen verwijs je met voorzetsel+wie (van wie, over wie):

De SRV-man bij wie ik wekelijks boodschappen doe, beschikt over een luxe wagen, waarmee hij door het dorp rijdt

Slide 24 - Tekstslide

Ken jij de zanger ...... ik mijn verslag geschreven heb?
A
waarover
B
over wie

Slide 25 - Quizvraag

Ken jij het museum ...... ik mijn verslag geschreven heb?
A
waarover
B
over wie

Slide 26 - Quizvraag

Formuleren H3 - Fouten met verwijswoorden

Slide 27 - Tekstslide

Zoals we de vorige les besproken hebben, wijzen verwijswoorden terug naar een woord dat eerder genoemd is. Mensen maken veel fouten met verwijswoorden. Hier zijn verschillende oorzaken voor.

Slide 28 - Tekstslide

Oorzaak 1


  • Vorige week verscheen in de krant een artikel die veel stof deed opwaaien.
  • De-woorden verwijzen met die, het-woorden verwijzen met dat. Artikel is een het-woord, dus die moet dat zijn.

Iemand weet niet of het woord waarnaar hij verwijst een de-woord of een het-woord is.


Slide 29 - Tekstslide

Oorzaak 2


  • De koninklijke familie dankt zijn status aan Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands. 
  • 'Familie' is vrouwelijk, dus zijn moet haar zijn.
Iemand weet niet of het de-woord waarnaar hij verwijst, mannelijk of vrouwelijk is.






Slide 30 - Tekstslide

Oorzaak 3


  • Veel Amerikanen weten niet dat New York vroeger Nieuw Amsterdam heette, maar daar kun je hen niet de schuld van geven als ze er op school niets over geleerd hebben.
  • Hen moet hun zijn, want meewerkend voorwerp zonder voorzetsel > 'hun'. 
Iemand kent niet alle regels die er bestaan voor verwijswoorden.





Slide 31 - Tekstslide

Oorzaak 3


  • Finland staat al jaren bekend om haar uitstekende onderwijsresultaten
  • Namen van landen, provincies, steden en clubs + verkleinwoorden zijn het-woorden (verwijzen met het en zijn: haar moet zijn zijn.
Iemand kent niet alle regels die er bestaan voor verwijswoorden.





Slide 32 - Tekstslide

Oorzaak 3


  • Onze zeehelden, waarnaar in veel steden straten zijn vernoemd, waren geen lieverdjes.
  • Dieren en dingen > waar + voorzetsel (waarover, waarvoor enz.),             mensen  > voorzetsel + wie (over wie, voor wie enz.), dus waarnaar moet naar wie zijn.
Iemand kent niet alle regels die er bestaan voor verwijswoorden.





Slide 33 - Tekstslide

Oorzaak 3


  • Het mooiste dat ik ooit voor mijn verjaardag heb gekregen, is een gouden armband.
  • Het verwijswoord wat gebruik je om te verwijzen naar een overtreffende trap: mooiste is een overtreffende trap, dus dat moet wat zijn.
Iemand kent niet alle regels die er bestaan voor verwijswoorden.





Slide 34 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak de volgende opdrachten zelfstandig:
  • Formuleren hf. 3: opdr. 1 t/m 3 + 8

Klaar? 
Maak een samenvatting van de theorie van hf. 2+3 of ga lezen in je leesboek. 
timer
20:00

Slide 35 - Tekstslide

Huiswerk H3E
Donderdag 23 november:
  • Grammatica hf. 3: opdr. 1 t/ 3 + 7
  • Formuleren hf. 3: opdr. 1 t/m 3 + 8

Slide 36 - Tekstslide

Huiswerk H3F
Vrijdag 24 november:
  • Formuleren hf. 3: opdr. 1 t/m 3 + 8

Slide 37 - Tekstslide