Gramática: Por y para

Welke Spaanse voorzetsels ken je al?
1 / 16
volgende
Slide 1: Woordweb
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Welke Spaanse voorzetsels ken je al?

Slide 1 - Woordweb

Tekst
de
a
por
en
con
in
met
door
van
vanuit
naar
aan
in (dagdeel)
om (tijd)
met
(vervoersmiddel)

Slide 2 - Sleepvraag

Los sábados salgo ... casa pronto y voy ... la escuela.
A
a, de
B
de, a
C
en, por
D
por, en

Slide 3 - Quizvraag

Mis amigos y yo llegamos ...l polideportivo ... las once de la mañana
A
a, a
B
por, a
C
a, por
D
de, a

Slide 4 - Quizvraag

Jugamos ... fútbol ... el equipo del colegio
A
al, en
B
en, al
C
con, en
D
en, con

Slide 5 - Quizvraag

Vamos ... autobús ... la carretera
A
con, en
B
en, por
C
en, con
D
por, en

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Video

¿Por o para?: schrijf ook op waarom
(individueel in je schrift)
1. Este dvd de Los lunes al sol lo compré por/para  5 euros.
2. Según mi madre es un buen regalo por/para mi amigo.
3. Dice que está bien por/para divertirse un rato.
4. Es que mi amigo se siente muy solo por/para la noche.
5. Por /para eso quedamos de vez en cuando por/para ver una película.
6. Siempre quedamos por/para la tarde enfrente de su casa.
7. Por / para nosotros es lo más fácil: su casa está al lado del videoclub.
8. Por /para mí, estas noches de cine con mi amigo son muy divertidas.

Slide 8 - Tekstslide

Vul je antwoorden op de vorige opdracht in op de volgende manier:
Voorbeeld: 1 para 2 por 3 para 4 para 5 para por

Slide 9 - Open vraag

Herhaling: voorzetsels (a, de, en , por, para, con)

A = naar
  • Vamos a España = We gaan naar Spanje 
  • Vamos al colegio = We gaan naar school (A + EL = AL)

DE = uit/van/met
  • Soy de Inglaterra = Ik kom uit Engeland
  • El vestido de Maria = De jurk van Maria
  • Una pizza de queso = Een pizza met kaas
  • El problema del alumno = Het probleem van de leerling (DE + EL = DEL)


Slide 10 - Tekstslide

Herhaling: voorzetsels (a, de, en , por, para, con)

EN = in/met de (vervoer)
  • Estamos en Francia = We zijn in Frankrijk
  • En abril es el cumpleaños de mi hija = In april is mijn dochter jarig
  • Voy en avión = Ik ga met het vliegtuig

CON = met
  • Estoy con mis amigos = Ik ben met mijn vrienden
  • Un cafe con azucar = Een koffie met suiker



Slide 11 - Tekstslide

Herhaling: voorzetsels (a, de, en , por, para, con)

POR = door/per/bij dagdelen
  • Viajamos por las montañas = We reizen door de bergen
  • Por las noches saco a pasear al perro = 's Avonds laat ik de hond uit

PARA = voor
  • Esta comida es para Paco = Dit eten is voor Paco
  • ¿Para quién es este regalo? = Voor wie is dit cadeau? 

Slide 12 - Tekstslide

Welke voorzetsel moet in deze zin komen?

'El lunes voy ___ hospital ___ autobús ___ mi hermano.'
A
a, con, para
B
de, en, de
C
al, en, de
D
al, en, con

Slide 13 - Quizvraag

Welke voorzetsel moet in deze zin komen?

'___ las noches trabajo ___ un restaurante.'
A
Para, en
B
A, de
C
Por, a
D
Por, en

Slide 14 - Quizvraag

Welke voorzetsel moet in deze zin komen?

'Soy ___ Amsterdam, pero vivo ___ Utrecht ___ mi novio.'
A
a, en, para
B
de, en, con
C
en, de, con
D
por, a, con

Slide 15 - Quizvraag

Welke voorzetsel moet in deze zin komen?

'Voy a viajar ___ Europa ___ conocer más del mundo.'
A
por, a
B
de, para
C
de, a
D
por, para

Slide 16 - Quizvraag