Final lesson Unit 2

Read book
timer
10:00
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Read book
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Unit 2 
Preparing for the test

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Plan
Past simple
Comparisons
Relative pronouns
Study for test 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Past Simple
Past simple!

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

The Past Simple
Bij regelmatige ww                     Bij onregelmatige ww
altijd het hele WW + ed

Je gebruikt de Past Simple als je zeker 
weet dat iets in het verleden gebeurd is
en nu afgelopen is.

2e rij (Past Simple)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen en ontkenningen
Bij alle werkwoorden (regelmatig en onregelmatig) hetzelfde:

Vragen: Did + onderwerp + hele werkwoord
Ontkenningen: Onderwerp + didn't + hele werkwoord

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Look at the words below. Which ones are signal words for the Past Simple and which ones are not?
Signal word for the Past Simple

Does not go with the Past Simple
Next Friday
Yesterday
Never
Last Wednesday
Often
Tomorrow

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Past simple:

Wat is de regel van de past simple?
A
werkwoord + - ed (worked) of 2e rijtje van de onregelmatige werkwoorden
B
shit = bij she/he/it : werkwoord + -(e)s
C
vorm van to be + werkwoord + -ing
D
have/has + voltooid deelwoord (helped, found)

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

How do you make the past simple negative?
A
didn't + ww+ed
B
didn't + ww
C
don't + ww
D
doesn't + ww

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Klopt! 
Klopt niet! 
Een (+) past simple eindigt altijd op -ed
Je gebruikt de past simple voor dingen die altijd waar zijn. 
Je ontkent een past simple door didn't plus het hele werkwoord te gebruiken 
Past Simple gaat om een specifiek moment in het verleden.

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

PAST SIMPLE:
in welke zin wordt de past simple gebruikt?
A
I have lived in Utrecht for 13 years.
B
I was living in Utrecht.
C
I lived in Utrecht in 2010
D
I am living in Utrecht.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Past Simple:

Wat zijn de signaalwoorden van de Past Simple?
A
Tomorrow, next week, in 2026,
B
Last month, yesterday, a month ago, in 2012
C
Today, now, always.
D
Since 2007, From the 1st of January, before

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which question is correct in the past simple/simple past?
A
Did you went to Spain?
B
Had you gone to Spain?
C
Did you go to Spain?
D
Have you gone to Spain ?

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

past simple
Geen past simple! Present perfect
Geen past simple! Past Continuous

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

What is the correct Past simple negative:
You arrived yesterday.
A
You have not arrived yesterday
B
You didn't arrived yesterday.
C
You didn't arrive yesterday.
D
Did you arrive yesterday?

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which sentence is a negative past simple sentence?
A
I have not gone to a party yet
B
I did not go to the party last night
C
I will not go to the party tomorrow
D
I am not going to the party tonight

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Past simple
v
p - ww+ed / 2e rijtje - to - hele ww
She wanted to buy.....
-
p - didn't - ww - to - hele ww
She didn't want to buy...
?
did - p - ww - to - hele ww
Did she want to buy...

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Past simple regular verbs

Past simple irregular verbs
paint
carry
be
write
hear
lose
feel
beg
advise
have

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Past simple regular verbs

Past simple irregular verbs
leave
stop
fly
jump
buy
keep

Slide 19 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Past simple regular verbs

Past simple irregular verbs
swim
walk
drive
cook
give
have

Slide 20 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

PAST SIMPLE:
Which sentence uses the past simple correctly?
(vraag/past simple)

A
Did you bake eggs for breakfast yesterday?
B
Did you baked eggs for breakfast yesterday?
C
Have you baked eggs for breakfast yesterday?
D
Are the eggs baked yet?

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Past Simple
Wanneer gebruik je de Past Simple?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

comparisons

Slide 23 - Tekstslide

lln laten raden wat de comparisons zijn aan de hand van afbeelding.

daarna met enkele voorbeelden comparisons laten zien
                                                                                     -Y -ER -OW -LE

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Relative pronouns
Relative pronoun verwijst naar:
Who
which
that
whose
Whom
persoon
dier, ding
ipv who/which; zonder komma
persoon, ding, dier: bezit
Direct na een voorzetsel


Na een komma gebruik je nooit 'that'

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenvatting
'Much', 'many' & 'a lot of' betekenen allemaal 'veel'.
Enkelvoud / ontelbaar
Meervoud / telbaar
Bevestigende zinnen
We have a lot of money.
They have a lot of friends.
Ontkennende zinnen
We don't have much money.
They don't have many friends.
Vragende zinnen
Do we have much money?
Do they have many friends?

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Now you can choose
  • Test yourself on All Right! online
  • Grammar worksheets on Teams
  • Study words and Expressions
  • Other way to study?

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies