Poser une question

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Poser une question
(Welke vragen kennen we al?)

Vraagwoorden

où
quand
comment
combien
pourquoi
qui
qu'est-ce/quoi

waar
wanneer
hoe
hoeveel
waarom
wie
wat

3 manieren om een vraag te maken:

Manier 1: Zet een vraagteken achter de zin. Spreek deze zin dan ook vragend uit.
Bijvoorbeeld: Tu fais du sport.   wordt      Tu fais du sport?

3 manieren om een vraag te maken:

Manier 2: Zet 'est-ce que' vóór de zin.
Bijvoorbeeld: Tu fais du sport.   wordt    Est-ce que tu fais du sport?

3 manieren om een vraag te maken:

Manier 3: Draai het onderwerp en de persoonsvorm om. Je moet dan een streepje zetten tussen het onderwerp en de persoonsvorm.
Bijvoorbeeld. Tu fais du sport.   wordt   Fais-tu du sport?

Maak de volgende zinnen vragend op 3 manieren.

1. Tu manges bien.
2. Vous aimez le sport.

Nous allons pratiquer.

Faire les exercices 13c+d+e+f + exercice 14a+b

Quand tu as fini:
Continuer avec le chapitre 4

Wat betekent 'pourquoi'?

1. hoe
2. wanneer
3. waarom
4. wie

Wat betekent 'qui'?

1. wie
2. wat
3. waar
4. hoe

Wat betekent 'comment'?

1. waarom
2. hoe
3. wie
4. wat

Welk tekentje moet je gebruiken als je het onderwerp en de persoonsvorm omkeert?

1. streepje naar links
2. streepje naar rechts
3. liggend streepje
4. hoge komma

Welke zin is GEEN correcte vraagzin?

1. Fais-tu du foot?
2. Tu fais du foot.
3. Tu fais du foot?
4. Est-ce que tu fais du foot?

Welk woord uit de volgende zin is een vraagwoord:
Tu fais du sport quand?

1. fais
2. du
3. sport
4. quand