B2k Chapitre 1-3

B2k Chapitre 2
Grandes Lignes
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

B2k Chapitre 2
Grandes Lignes

Slide 1 - Tekstslide

Verbes - er
aider = helpen
donner = geven
chercher = zoeken
adorer = dol zijn op
habiter = wonen
regarder = kijken
trouver = vinden
rester = blijven
préparer = voorberiden
manger = eten
parler = spreken/praten
aimer = houden van
préférer = voorkeur geven aan
acheter = kopen
demander = vragen
marcher = lopen
travailler = werken
détester = hekel hebben aan

Slide 2 - Tekstslide

Verbes - er
je parle
tu parles
Paul/ Sophie/ il/elle/on parle
nous parlons
vous parlez

mes parents/mes amis/ Mo et Sophie/ ils/elles parlent
manger = eten
parler = spreken/praten
aimer = houden van
préférer = voorkeur geven aan
acheter = kopen
demander = vragen
marcher = lopen
travailler = werken
détester = hekel hebben aan

Slide 3 - Tekstslide

Chapitre 3
Mardi 10 décembre 6e uur: Test chapitre 3

- kloktijden
- être = zijn
- bezittelijk voornaamwoord; mon, ma mes, etc. 
- vocabulaire
- zinnen

Slide 4 - Tekstslide

De kloktijden en français
(Het is ... = C'est)
Il est une heure (v) = het is 1 uur. 
Il est une heure et demie = Het is half twee. (13u30)
Il est deux heures.  = Het is twee uur. 
Il est deux heures et quart. = Het is kwart over twee. 
Il est trois heures moins le quart. = Het is kwart voor drie.

Slide 5 - Tekstslide

De kloktijden en français
Het is twaalf uur 's middag = Il est midi. (m)
Het is twaalf uur 's nachts = Il est minuit.
Het is half één (12u30) = Il est midi et demi.
Het is half één (00u30) = Il est minuit et demie.
Hoe laat is het? - Quelle heure est-il?   [kèleurètiel]  

Ex12b p.109

Slide 6 - Tekstslide

qu = question [kèstjon]
et quart [ee kar]
quand [kan] = wanneer
quatre [katru] = vier 
Le coq dit ququeleque
kukeluku

Slide 7 - Tekstslide

onregelmatig werkwoord
être = zijn - Présent (t.t.)
ik ben = je suis   [zju swie]
jij bent = tu es    [tuu è]
hij is = il est        [iel è]
zij is = elle est    [èl è]
we zijn / men is = on est [onè]

Slide 8 - Tekstslide

onregelmatig werkwoord
être = zijn - Présent (t.t.)
wij zijn = nous sommes   [noesomm]
jullie zijn / u bent = vous êtes   [voezèt]
zij zijn (m) = ils sont    [ielson]    
zij zijn (v) = elles sont  [èlson]

p. 112 - exercice 16c (zelf exercice 17)

Slide 9 - Tekstslide

Les devoirs pour mardi 3 décembre
Chapitre 3: exercice 17 et 23a et 24 a
Apprendre (leren): slimstampen vocabulaire E & D (être)

Slide 10 - Tekstslide

mardi 29 octobre
Les devoirs pour mardi 5 novembre:
Exercice 35
Leren: zinnen page 94

Slide 11 - Tekstslide

La négation / De ontkenning
niet / geen = ne ... pas
... = persoonsvorm --> 1e werkwoord van de zin
Ik kijk niet = Je ne regarde pas
Je ne parle pas français. 
Je ne sais pas = ik weet het niet
Je ne comprends pas. = Ik begrijp het niet.

Slide 12 - Tekstslide

La négation / De ontkenning
niet / geen = ne ... pas / n' ... pas (klinker of stomme h)
Ik woon in Nijmegen. = J'habite à Nimègue.   (ik = je / j')
Ik woon niet in Parijs. = Je n'habite pas à Paris.
Het is duur. = C'est cher.
Het is niet duur. = Ce n'est pas cher.

Slide 13 - Tekstslide

La négation / De ontkenning
Elle aime le poisson? Non, elle n'aime pas le poisson

Tu regardes le film? Non, je ne regarde pas le film.

Vous cherchez une baguette? Non, nous ne cherchons pas une baguette.

Slide 14 - Tekstslide

H Grammaire
Exercice 31b, 32abc, 33 (zelf onderwerp kiezen) et 35 (inschrijfformulier met hele zinnen over jezelf)

Slide 15 - Tekstslide

Les nombres
quatre vingt = 4  x 20 --> 80

quantre-vingt-six = 86

quatre-vingt-dix = 90
quatre-vingt-dix-huit = 98

Slide 16 - Tekstslide

Het bepaald lidwoord / l'article défini
De & Het: le, la, l', les;   
le père = de vader (m ev) --> les pères
.. mère = de moeder (v ev) --> les mères
.. parents = de ouders (mv)
de/het
M
V
ev
le
la
mv
les
les

Slide 17 - Tekstslide

Het bepaald lidwoord / l'article défini
l'hôtel = het hotel (m ev) [lootèl]; l'école = de school (v ev) [leekol] ;l'appartement = het appartement (m ev) [lappartumâ]
Als het znw in het ev begint met een klinker of stomme h, dan wordt le/la --> l'
de/het
M
V
ev
le / l'
la / l'
mv
les
les

Slide 18 - Tekstslide

Het onbepaald lidwoord / l'article indéfini
une école = een school (v ev)  [uuneekol]

elle a un chien = zij heeft een hond
de/het
M
V
ev
un
une
mv
des
des

Slide 19 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoord: hebben = avoir
Le présent = t. t.                                                   je = ik 
Enkelvoud:                                   j' = ik voor een klinker of stomme h
ik heb = j'ai  [zjee]
jij hebt = tu as  [uu a]
hij heeft = il a / zij heeft = elle a : Sophie (elle) ...
we hebben / men heeft = on a

Slide 20 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoord: hebben = avoir
Le présent = t. t.                                                   
Meervoud
wij hebben = nous avons [noezavôn]
u heeft / jullie hebben = vous avez   [voezavee]
zij hebben (m mv) = ils ont   [ielzôn] 
zij hebben (v mv) = elles ont    [èlzôn]

Slide 21 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoord: hebben = avoir
Paul et Sophie ont (zij hebben)
Mes parents ont...

zij hebben (m mv) = ils ont   [ielzôn] 
zij hebben (v mv) = elles ont    [èlzôn]

Slide 22 - Tekstslide

Planagenda
huiswerk voor 17 september:
Bron F ex. 23 et 24
Leren voc. A+B (slimstampen en/of p. 52)



Slide 23 - Tekstslide

Toets chapitre 1: 24 september
voca p. 52 et 53
Phrases (zinnen) p. 54 (C en G): bijv. Tu habites où?  J'habite à Nimègue.
Les nombres: F-N vingt = 20  
het lidwoord: le, la, l', les, un, une (p.55)
hebben = avoir (p.55)


Slide 24 - Tekstslide

Toets chapitre 1: 24 september

Slide 25 - Tekstslide

Chapitre 1
Bron D: exercice 16 et 17
Bron H: exercice 30
Fini? Slimstampen chapitre 1

Slide 26 - Tekstslide

Chapitre 1- Je m'appelle...
Source A: exercice 6 et 7a
Bron B: exercice 9abc, 10ab, 11ab, 12a
Bron D: 16abcd, 17abde
Bron E: exercice 22ab
Bron F: exercice 25b, 26a
Bron H: exercice 30abc, 31acde
Fini? Slimstampen chapitre 1

Slide 27 - Tekstslide

Verbes - er

Slide 28 - Tekstslide