(WEEK20) Past Simple, Past Continuous & Used To

"Past" means verleden(tijd)..
Hi there!
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

"Past" means verleden(tijd)..
Hi there!

Slide 1 - Tekstslide

Before we start,
what do you remember about..

Slide 2 - Tekstslide

"Past" means verleden(tijd)..

Slide 3 - Tekstslide

When do you use the Past Simple?
Je gebruikt de Past Simple wanneer..
  1. Iets in het verleden is gebeurd;
  2. De actie is afgesloten, niet meer bezig;
  3. Het is belangrijk wanneer het is gebeurd, er staat dus altijd een tijdsbepaling bij.

                                                                 I saw my best friend yesterday.

Slide 4 - Tekstslide

How do you form the Past Simple?
+ Bevestigende zin
WW + ed
of
Onregelmatige werkwoorden
(2e rijtje)
I walked to school yesterday.

I ran to school yesterday.

Slide 5 - Tekstslide

How do you form the Past Simple?
+ Ontkennende zin
did + not
(didn't)
WW
He didn't walk to school yesterday.
? Vraagzin
Did
WW
Did he walk to school yesterday?

Slide 6 - Tekstslide

Complete the sentence by using the Past Simple:
"They ... (not / to go) to New York last year.)

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

When do you use the Past Continuous?
Je gebruikt de Past Continuous wanneer..
  1. Iets op een bepaald moment in het verleden aan de gang was;
  2. Je iets in het verleden aan het doen was.

! Het is de duurvorm. Je wilt dus benadrukken dat je er lang mee bezig bent geweest, het heeft even geduurd.

                                         I was learning my English vocabulary for hours yesterday.

Slide 9 - Tekstslide

How do you form the Past Continuous?

Slide 10 - Tekstslide

Past Simple

Wanneer iets in het verleden is gebeurd; er staat bij wanneer; het is afgelopen.

1. yesterday               4. 10 minutes ago
2. last week               5. this morning
3. in 2005                   6. when I was young



Past Continuous

Wanneer iets in het verleden aan de gang was of voor een langere tijd bezig was en je dit wilt benadrukken.

1. while                         2. for hours

Slide 11 - Tekstslide

Past Simple & Past Continuous
Deze twee tijden kunnen ook samen in één zin staan. Dit gebeurt vaak bij een onderbreking van een actie. De actie die het langst heeft plaatsgevonden staat dan in de Continuous.

I was brushing my teeth, when my sister came in.
I finished my homework while I was calling my boyfriend.

Slide 12 - Tekstslide

Let's see what you've learned..
Go to goformative.com/join & enter the code
"Used To"
Gebruik je om aan te geven dat iets vroeger altijd gebeurde, maar dat dat nu niet meer zo is.
When I was young, I used to go to bed at 7 o'clock.
Yesterday, I went to bed at 10 o'clock.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

What is the correct translation for:
"Hij was aan het gamen, toen wij binnenkwamen."
A
He gamed, when we were coming in.
B
He games, when we came in.
C
He is gaming, when we came in.
D
He was gaming, when we came in.

Slide 15 - Quizvraag

Fill in:
"I ... (to start) my new job yesterday.
A
started
B
was starting

Slide 16 - Quizvraag

Fill in:
"While I was washing the dishes, I suddenly ... (to have) a brilliant idea."

A
were having
B
was having
C
did have
D
had

Slide 17 - Quizvraag

Fill in:
"He didn't hear the phone ring. He ... (to listen) to really loud music."
A
listened
B
were listening
C
was listening
D
did listen

Slide 18 - Quizvraag

Fill in:
"The teacher told us to stop what we ... (to do)."
A
were doing
B
did
C
was doing
D
did done

Slide 19 - Quizvraag

Fill in:
"... you ... (to find) what you were looking for in the library yesterday?"
A
Did ... found
B
Did ... find
C
Was ... finding
D
Were ... finding

Slide 20 - Quizvraag

Fill in:
"When I heard the phone ring, I ... (to answer) it straight away."
A
answered
B
did answered
C
was answering
D
were answering

Slide 21 - Quizvraag

Fill in:
"I ... (to talk) to Jim this morning."
A
talked
B
was talking
C
were talking
D
did talked

Slide 22 - Quizvraag