Past Simple & Past Continuous

"Past" means verleden(tijd)..
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

"Past" means verleden(tijd)..

Slide 1 - Tekstslide

What do you remember about
the Past Simple?

Slide 2 - Woordweb

When do you use
the Past Simple?
A
Wanneer iets niet meer aan de gang is nu, maar afgesloten is in het verleden.
B
Wanneer iets in het verleden is gebeurd en het belangrijk is wanneer.
C
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog gaande is.
D
Wanneer iets in het verleden aan de gang was.

Slide 3 - Quizvraag

When do you use the Past Simple?
Je gebruikt de Past Simple wanneer..
  1. Iets in het verleden is gebeurd;
  2. De actie is afgesloten, niet meer bezig;
  3. Het is belangrijk wanneer het is gebeurd, er staat dus altijd een tijdsbepaling bij.

                                                                     I saw my best friend yesterday.

Slide 4 - Tekstslide

How do you form the Past Simple?
+ Bevestigende zin
WW + ed
of
Onregelmatige werkwoorden
(2e rijtje)
I walked to school yesterday.

I ran to school yesterday.

Slide 5 - Tekstslide

Complete the sentence by using the Past Simple:
"They ... (to tell) nothing but the truth."

Slide 6 - Open vraag

Complete the sentence by using the Past Simple:
"He ... (to send) a postcard from Germany."

Slide 7 - Open vraag

Complete the sentence by using the Past Simple:
"They ... (to go) to New York last year.)

Slide 8 - Open vraag

Complete the sentence by using the Past Simple:
"She ... (to watch) a film last night."

Slide 9 - Open vraag

How do you form the Past Simple?
+ Ontkennende zin
did + not
(didn't)
WW
He didn't walk to school yesterday.
? Vraagzin
Did
WW
Did he walk to school yesterday?

Slide 10 - Tekstslide

Complete the sentence by using the Past Simple:
"... she ... (to watch) a film last night."

Slide 11 - Open vraag

Complete the sentence by using the Past Simple:
"They ... (not / to go) to New York last year.)

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Tekstslide

When do you use the Past Continuous?
Je gebruikt de Past Continuous wanneer..
  1. Iets op een bepaald moment in het verleden aan de gang was;
  2. Je iets in het verleden aan het doen was.

! Het is de duurvorm. Je wilt dus benadrukken dat je er lang mee bezig bent geweest, het heeft even geduurd.

                                         I was learning my English vocabulary for hours yesterday.

Slide 14 - Tekstslide

How do you form the Past Continuous?

Slide 15 - Tekstslide

Past Simple

Wanneer iets in het verleden is gebeurd; er staat bij wanneer; het is afgelopen.

1. yesterday               4. 10 minutes ago
2. last week               5. this morning
3. in 2005                   6. when I was young



Past Continuous

Wanneer iets in het verleden aan de gang was of voor een langere tijd bezig was en je dit wilt benadrukken.

1. while                         2. for hours

Slide 16 - Tekstslide

Past Simple & Past Continuous
Deze twee tijden kunnen ook samen in één zin staan. Dit gebeurt vaak bij een onderbreking van een actie. De actie die het langst heeft plaatsgevonden staat dan in de Continuous.

I was brushing my teeth, when my sister came in.
I finished my homework while I was calling my boyfriend.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Quiz Time - Part 1
Which one is which?

Slide 19 - Tekstslide


The ... is used when something happened in the past and is completed.
A
Past Simple
B
Past Continuous

Slide 20 - Quizvraag


"I was having a shower yesterday."
A
Past Simple
B
Past Continuous

Slide 21 - Quizvraag

"I read a book last week."
A
Past Simple
B
Past Continuous

Slide 22 - Quizvraag


The ... is used when something happened for a longer time in the past.
A
Past Simple
B
Past Continuous

Slide 23 - Quizvraag

"While Lynn was sleeping, Kim finished the presentation.
A
Past Simple - Past Continuous
B
Past Continuous - Past Simple

Slide 24 - Quizvraag

Quiz Time - Part 2
Fill in the sentences using the Past Simple 
or the Past Continuous.

Slide 25 - Tekstslide

What is the correct translation for:
"Hij was aan het gamen, toen wij binnenkwamen."
A
He gamed, when we were coming in.
B
He games, when we came in.
C
He is gaming, when we came in.
D
He was gaming, when we came in.

Slide 26 - Quizvraag

Fill in:
"I ... (to start) my new job yesterday.
A
started
B
was starting

Slide 27 - Quizvraag

Fill in:
"What ... you ... (to do) last night?
A
did ... do
B
were ... doing
C
did ... did
D
was ... doing

Slide 28 - Quizvraag

Fill in:
"While I was washing the dishes, I suddenly ... (to have) a brilliant idea."

A
were having
B
was having
C
did have
D
had

Slide 29 - Quizvraag

Fill in:
"He didn't hear the phone ring. He ... (to listen) to really loud music."
A
listened
B
were listening
C
was listening
D
did listen

Slide 30 - Quizvraag

Fill in:
"The teacher told us to stop what we ... (to do)."
A
were doing
B
did
C
was doing
D
did done

Slide 31 - Quizvraag

Fill in:
"... you ... (to find) what you were looking for in the library yesterday?"
A
Did ... found
B
Did ... find
C
Was ... finding
D
Were ... finding

Slide 32 - Quizvraag

Fill in:
"When I heard the phone ring, I ... (to answer) it straight away."
A
answered
B
did answered
C
was answering
D
were answering

Slide 33 - Quizvraag

Fill in:
"I ... (to talk) to Jim this morning."
A
talked
B
was talking
C
were talking
D
did talked

Slide 34 - Quizvraag

Fill in:
"We ... (to travel) to Africa last summer."
A
did travel
B
travelled
C
were traveling
D
was traveling

Slide 35 - Quizvraag