NT2 basisgrammatica les 15: verkleinwoorden

Verkleinwoorden
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Verkleinwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Welke verkleinwoorden
ken je?

Slide 2 - Woordweb

de bloem
A
het bloemje
B
de bloemje
C
de bloempje
D
het bloempje

Slide 3 - Quizvraag

de kast
A
de kastje
B
het kastje
C
de kasje
D
het kasje

Slide 4 - Quizvraag

de jongen
A
het jongenje
B
het jongetje
C
het jongentje
D
het jongeje

Slide 5 - Quizvraag

de kip
A
het kipje
B
het kipetje
C
het kippetje
D
het kippeje

Slide 6 - Quizvraag

de auto
A
het autootje
B
de autotje
C
de autootje
D
het autotje

Slide 7 - Quizvraag

het paard
A
het paartje
B
het paardpje
C
het paardtje
D
het paardje

Slide 8 - Quizvraag

de bal
A
het balletje
B
het baletje
C
het baalletje
D
het ballettje

Slide 9 - Quizvraag

Welke verkleinwoorden zie je:
De meisjes lopen met hun ouders door het straatje in het dorpje.

Slide 10 - Open vraag

Welke verkleinwoorden zie je:
De kleine schaapjes staan in het weitje aan het dijkje naast het huisje.

Slide 11 - Open vraag

-je                                     -tje                              -pje
het oor
de kat
de boom
het oog
de tafel
de stoel
de bloem

Slide 12 - Sleepvraag