Kostprijsberekenen VW42 P2 - '21- '22

Kostprijsberekening
IBS-De groene wereld
VW42
 P2-2021-2022
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
VoedingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Kostprijsberekening
IBS-De groene wereld
VW42
 P2-2021-2022

Slide 1 - Tekstslide

succescriteria
4.1 Je kunt benoemen wat de kosten voor het bedrijf zijn als ze jouw idee gaan uitvoeren.
4.2 Je kunt benoemen wat de baten voor het bedrijf zijn als ze jouw idee gaan uitvoeren.
4.3 Je kunt bepalen of het idee rendabel en aanvaardbaar is voor het bedrijf.


Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
  • Studenten kennen de definitie van een kostprijs.
  • Studenten kunnen vaste- en variabele kosten van een kostprijs benoemen.
  • Studenten weten wat BTW is en kunnen de verschillen tussen producten benoemen.
  • Studenten kunnen de kostprijsberekening op verschillende producten toepaseen 

Slide 3 - Tekstslide

Wat verstaan we
onder kostprijs?

Slide 4 - Woordweb

Definitie kostprijs
De kostprijs bestaat uit de aan een product toegerekende vaste- en variabele kosten.
   
Bij de bepaling van de kostprijs kan onderscheid worden gemaakt tussen de historische kosten (de oorspronkelijk gemaakte kosten voor het product) en de vervangingswaarde (waarbij als kosten niet de daadwerkelijke kosten worden gehanteerd, maar de kosten die op het moment van verkoop zouden moeten worden gemaakt).

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de kostprijs?
A
de totale kosten die je maakt voor een product
B
de totale omzet die je verdient
C
de bedrijfskosten
D
wat je overhoudt aan nettowinst

Slide 6 - Quizvraag

Hoezo een kostprijs berekenen?
Voor een menu ook "food cost"genoemd.

De kostprijs van je gerechten tot op de komma nauwkeurig weten, is essentieel voor je bedrijfsvoering.
Immers, wanneer je inzichtelijk hebt wat het jou heeft gekost, weet je wat je minimaal moet terugverdienen om winst te maken.

Slide 7 - Tekstslide

Wie bepaalt de kostprijs van een product?
A
De directeur
B
De verkoper
C
De tekenaar
D
De werkvoorbereider

Slide 8 - Quizvraag

Een ander woord voor de kostprijs is:
A
verkoopprijs
B
integrale kostprijs
C
winstopslag
D
standaardkostprijs

Slide 9 - Quizvraag

wat is winst?

Slide 10 - Woordweb

verkoopprijs appels = €250
verkoopprijs peren = €150
kostprijs appels = €175
Kostprijs peren = €50
Wat is de winst voor de appels?
A
€425
B
€100
C
€200
D
€75

Slide 11 - Quizvraag

Kostprijs van een product
De kostprijs van een product geeft de inkoopprijs plus de vaste- en variabele kosten weer.
Men berekent de kostprijs als volgt:
1) Variabele kosten (variabele lasten)
2) Vaste kosten (vaste lasten)
      ___________________+(opgeteld)
         Kostprijs
Let op! De kostprijs is geen verkoopprijs.


Slide 12 - Tekstslide

De kostprijs berekening van één product is:
A
Alle kosten : aantal producten = kostprijs
B
Alle constante + variabele kosten : aantal producten
C
Alle directe en indirecte kosten : aantal producten
D
Netto verkoopprijs - winstmarge per product

Slide 13 - Quizvraag

Variabele kosten
Bedragen die beïnvloedbaar zijn door af- of toenames in de productieomvang, zoals bijv.:
  • Inkoopprijs
  • Verzendkosten
  • Transportkosten
(Importkosten en exportkosten bij de verzendkosten en transportkosten komen erbij.)

Slide 14 - Tekstslide

Vaste kosten (vaste lasten)
  • Bedrijfspand
  • Magazijn / opslagruimte
  • Verzekeringen
  • Marketingbudget
  • Auto- en reiskosten
  • Personeelskosten



Slide 15 - Tekstslide

Variabele kosten, Inkoopprijs
  • Bijvoorbeeld bij een menu; een ingrediëntenlijst met de daarbij behorende hoeveelheden.
  • Bijvoorbeeld bij zonnepanelen; de panelen, kavels, aansluitingen, stekkers, ….

Het is raadzaam om kostprijsfiche te gebruiken om het overzichtelijk te maken


Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld kostprijsfiche: gegrilde zalm voor 1 persoon met sla, friet en mayonaise

Slide 17 - Tekstslide

5%-regel
Er zijn negatieve factoren die de kostprijs van een gerecht kunnen beïnvloeden. Denk hierbij aan het gebruik van kruiden, specerijen en andere hulpstoffen. Er kunnen schommelingen optreden in het afvalpercentage, er kan door onnauwkeurig schoonmaken snijverlies ontstaan en bij sommige grondstoffen is het moeilijk om de afvalpercentage te berekenen, toch zijn deze er. We moeten de grondstoffenprijs daarom altijd verhogen met 5%, dit heet de 5%-regel.

Slide 18 - Tekstslide

Kostprijs voor een product / menu
1) Totale variabele kosten
2) Totale vaste kosten
     ___________________ opgeteld
     = Kostprijs

Let op! De kostprijs is geen verkoopprijs.


Slide 19 - Tekstslide

Personeelskosten zijn ALTIJD vaste kosten.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Vaste kosten zijn?
A
Kosten die gelijk blijven onafhankelijk van de productie
B
Kosten die minder worden bij productie die afneemt.
C
Kosten die toenemen bij toenemende productie
D
Geen van deze antwoorden zijn juist.

Slide 21 - Quizvraag

Een voorbeeld van vaste kosten is:
A
premie inboedel verzekering
B
salaris van een uitzendkracht
C
grondstofkosten
D
verzendkosten producten

Slide 22 - Quizvraag

variabele kosten
constante kosten
inkoopwaarde van de omzet
huurkosten
afschrijvingskosten
loonkosten uitzendkracht
interestkosten
reclamekosten

Slide 23 - Sleepvraag

Wat is geen voorbeeld van vaste kosten
A
huur
B
materiaalkosten
C
salarissen

Slide 24 - Quizvraag

Constante kosten
Variabele kosten
Huur
Oproepkrachten
Hypotheek
Grondstoffeninkoop
Afschrijvingen

Slide 25 - Sleepvraag

welke stellingen zijn juist:
Kostprijs is?
A
voor elke aannemer gelijk
B
inclusief winst en risico
C
inclusief afschrijving van machines
D
totaal gemaakte "offers (kosten + verspillingen)

Slide 26 - Quizvraag

Wat is BTW?

Slide 27 - Woordweb

Wat is btw?
Waar staat het voor?
  • Btw staat voor Belasting over de Toegevoegde Waarde
  • Een ander woord voor btw is omzetbelasting.

Hoeveel procent is de btw in Nederland?

Slide 28 - Tekstslide

Hoeveel btw betalen we?
  •  9% voor voedsel, water, vee, gewassen, geneesmiddelen, oftewel primaire goederen.
  • Ook 9% voor boeken, kunst en kleine diensten zoals kappers.
  • In veel boeken staat nog 6%, dit klopt niet meer sinds 2018.

  • 21% op overige goederen en diensten, oftewel secundaire/luxe goederen.

Slide 29 - Tekstslide

9% BTW of 21% BTW
A
9%
B
21%

Slide 30 - Quizvraag

Wat is BTW?
A
belasting toenemende waarde
B
belasting toegevoegde waarde
C
botanische tuin wormen
D
berekening ter waardering

Slide 31 - Quizvraag

9% BTW of 21% BTW
A
9%
B
21%

Slide 32 - Quizvraag

Soms staat er bij een prijs "exclusief BTW".
Zit er nu wel BTW of geen BTW in die prijs?
A
wel BTW
B
geen BTW

Slide 33 - Quizvraag

9% BTW of 21% BTW
A
9%
B
21%

Slide 34 - Quizvraag

De nettowinst van het bedrijf
A
is de brutowinst - de vaste kosten
B
is de omzet - de vaste kosten
C
is de omzet - de variabele kosten en de vaste kosten
D
is gelijk aan de omzet

Slide 35 - Quizvraag

Lesdoel was: 
  • Studenten kennen de definitie van een kostprijs.
  • Studenten kunnen vaste- en variabele kosten van een kostprijs benoemen.
  • Studenten weten wat BTW is en kunnen de verschillen tussen producten benoemen.
  • Studenten kunnen de kostprijsberekening op verschillende producten toepaseen 

Slide 36 - Tekstslide