Brugklas passé composé

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

passé composé

Voltooide tijd:

ik heb gezwommen

wij hebben gegeten

jij hebt gefietst

u heeft gedaan etc etc

voor een p.c heb je nodig:

hulpwerkwoord (avoir of être)

voltooid deelwoord

(ik heb gegeten)

(wij hebben geluisterd)

Hoe maak je een passé composé?

(1 > hulpwerkwoord)

1

herhaal het werkwoord hebben (avoir)

j'ai

tu as

il, elle, on a

nous avons

vous avez

ils, elles ont

Hoe maak je een passé composé?

(2 > voltooid deelwoord)

2

Maak een voltooid deelwoord:

bij ww op -er haal je -er eraf > stam

daarna plak je é erbij

> bv parler > parl (stam) > parlé (voltooid deelwoord)

Oefenen:

ik heb gegeten (manger)

j'ai 

manger > mang > mangé

j'ai mangé

wij hebben gewerkt (travailler)

nous avons

travailler > travaill > travaillé 

nous avons travaillé

Voorbeeld: parlé

j'ai parlé

tu as parlé

il/elle a parlé

nous avons parlé

vous avez parlé

ils/elles ont parlé

ik heb geluisterd (écouter)

1. j'ai écouer
2. j'écoute
3. j'ai écouté
4. je écouté

jij hebt gepraat

1. tu es parlé
2. tu as parlé
3. tu as parler
4. tu parles

zij hebben gewerkt (travailler)

1. ils ont travailler
2. ils travaillent
3. ils ont travaille
4. ils ont travaillé

wij hebben gedanst (danser)

1. nous avons dansé
2. nous avons danse
3. nous dansons
4. nous avons danser

onregelmatige voltooid deelwoorden:

avoir > eu

être > été

prendre > pris

faire > fait

vouloir > voulu

voorbeelden:

ik heb gehad (avoir) > j'ai eu

jij hebt gehad (avoir > tu as eu

wij hebben genomen (prendre) > nous avons pris

u heeft genomen (prendre) vous avez pris

zij is geweest (être) > elle a été

zij zijn geweest (être) > ils ont été

jij hebt gewild (vouloir)

1. tu as voulu
2. tu veux
3. tu es voulu
4. tu as voulé

zij heeft gehad

1. elle a eu
2. elle a avoiré
3. elle est

hij heeft gedaan (faire)

1. il a fairé
2. il fait
3. il a fait