5.4: De macht van vorsten (2)

5.4: De macht van vorsten
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

5.4: De macht van vorsten

Slide 1 - Tekstslide

Deze les:
  • herhaling van de vorige les: staatsvorming en centralisatie
  • vervolg paragraaf 5.4 
  • aan de slag met opdrachten 

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van deze les:
heb je aan mij laten zien:
  • Dat je weet wat de begrippen staatsvorming en centralisatie betekenen.
heb je geleerd: 
  • Hoe vorsten samenwerkten met de drie standen.
  • Wat er veranderde aan de derde stand
  • Waardoor Duitse vorsten minder machtig bleven.
  • betekenis van de begrippen: keurvorsten en investituurstrijd

Slide 3 - Tekstslide

Volgens mij is staatsvorming......

Slide 4 - Open vraag

Volgens mij is centralisatie......

Slide 5 - Open vraag

Is dit een voorbeeld van centralisatie?
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quizvraag

Past dit bij staatsvorming?
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quizvraag

Bespreken opdracht 1.2
want die was wel erg lastig.... 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Vervolg 5.4

Slide 10 - Tekstslide

Welke stand zie je op de afbeelding?

Slide 11 - Open vraag

Welke stand zie je op deze afbeelding?

Slide 12 - Open vraag

Wie horen er bij de derde stand?

Slide 13 - Open vraag

Drie standen:
  • Burgers van steden wilden meer inspraak, ze willen meepraten als er beslissingen worden genomen.
  • Vorsten gingen de burgerij daarom als de derde stand behandelen, ze kregen nu ook wat te zeggen.
  • Vorsten riepen als ze geld of advies nodig hadden vertegenwoordigers van de drie standen bij elkaar.
  • Zo'n vergadering werd in Engeland parlement en in Frankrijk en de Nederlanden de Staten- Generaal genoemd.

Slide 14 - Tekstslide

Wat is er voor de derde stand eigenlijk verandert in de tijd van steden en staten ten opzichte van de tijd van monniken en ridders (vorige hoofdstuk) ?

Slide 15 - Open vraag

Het Duitse rijk:
  • Hertogen, graven en bisschoppen (godsdienstig leider van een kerkprovincie) die de gewesten (ook in de Nederlanden) bestuurden waren leenmannen van de Duitse koning
  • De koning leek heel machtig maar was dat eigenlijk niet. In het Duitse rijk werd een koning namelijk gekozen door vier hoge edelen en drie bisschoppen, deze mannen noemen we keurvorsten

Slide 16 - Tekstslide

Het Duitse Rijk: (in het kort)
  • Koningen gekozen door vier hoge edelen en drie bisschoppen --> Keurvorsten.
  • positie van hoge edelen was erfelijk, de positie van koning niet.
  • na de dood van een bisschop koos de koning een nieuwe  -----> investituur

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen hoe de Duitse koning aan de macht komt en hoe in andere landen een koning aan de macht komt?

Slide 18 - Open vraag

Duitse koningen willen meer macht..
dit doen ze door zelf bisschoppen te benoemen. Deze bisschoppen kregen een deel van het rijk in leen en zouden bij het kiezen van een nieuwe koning stemmen op de keuze van de oude koning. 

Bisschoppen waren meestal trouwe leenmannen, omdat de koning ze zelf had gekozen. Ook mochten ze niet trouwen en kregen ze dus geen kinderen en konden ze hun leen dus ook niet doorgeven. De koning hield dus de controle

Slide 19 - Tekstslide

De paus....
vond dat hij als leider van de Katholieke kerk als enige bisschoppen mocht benoemen. Hij vond dit niet de taak van een koning maar een taak van de kerk. 

De strijd over de benoeming van bisschoppen die uitbrak tussen de paus en de Duitse koning noemen we: de investituurstrijd.

Slide 20 - Tekstslide

Investituurstrijd: 
  • Koning koos een bisschop die hem trouw was, hierdoor waren ze trouwer aan de koning dan aan de paus.
  • pausen waren tegen deze benoeming.
  • In 1075 werd door de paus besloten dat alleen pausen bisschoppen mochten benoemen.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Wie heeft de investituurstrijd gewonnen?
A
De paus
B
De Duitse koning

Slide 27 - Quizvraag

Extra uitleg filmpjes
filmpje 1: Staatsvorming en centralisatie
filmpje 2: De investituurstrijd.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video