In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Week 43: voorbereidingen toets
Slide 1 - Tekstslide
Planning
-> Voorbereiden + tips [0 - 10]
-> Leertijd [10 - 25]
-> Oefentoets [25 - 60]
-> Enquête [60 - 70]
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Welk begrip past bij de volgende omschrijving? =
Periode in de 2e helft 19e eeuw waarin aantal W. Europese landen een wereldrijk opbouwden.
A
Kolonialisme
B
Modern Imperialisme
C
Schengenverdrag
D
Globalisering
Slide 7 - Quizvraag
Welk begrip past bij de volgende omschrijving? = Groot verschil in arm en rijk tussen verschillende groepen door de Industriële Revolutie
A
Ethisch dilemma
B
Sociale vormgeving
C
Sociale kwestie
D
Etische politiek
Slide 8 - Quizvraag
Stelsel waarbij de Javaanse boerenbevolking een deel van hun grond moest bebouwen met landbouwgewassen
A
Agrarische Wet
B
Sociale Wetgeving
C
Ethische Politiek
D
Cultuurstelsel
Slide 9 - Quizvraag
Cultuurstelsel
Slide 10 - Woordweb
ETHISCHE POLITIEK
Slide 11 - Woordweb
Multatulli gaf kritiek op ...
Aanleg ziekenhuizen + scholen
Overheid -> bedrijven
Alles door, niets voor NL-Indië
1/5 deel van het land.
Cultuurstelsel
Agrarische Wetgeving
Ethische politiek
Plantloon
Slide 12 - Sleepvraag
Wat is het verschil tussen een stapelmarkt en de transitohandel?
Slide 13 - Open vraag
Wat is de relatie tussen Napoleon en de oprichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden?
Slide 14 - Open vraag
Wat is het verschil tussen kolonialisme en modern imperialisme?
Slide 15 - Open vraag
Een constitutionele monarchie is een monarchie waarbij de macht van een koning in de grondwet is vastgelegd.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quizvraag
In de negentiende eeuw veranderde de handel in Nederland van karakter: goederen werden niet langer opgeslagen in pakhuizen, maar meteen doorgevoerd naar andere bestemmingen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 17 - Quizvraag
Enquête
Formulier
https://forms.gle/Ycw1MktLe4TNsuoYA
Slide 18 - Tekstslide
In 1830 brak er in de zuidelijke provincies van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden een opstand uit. Oorzaken hiervoor lagen in de tegenstellingen die er tussen de noordelijke en de zuidelijke provincies waren en de houding van koning Willem I.
Welke verwijten had men in het Zuiden tegen de koning?
A
Het Zuiden had minder inwoners dan het Noorden en was bang dat zij niet evenredig vertegenwoordigd zouden worden in het parlement.
B
Willem I bemoeide zich volgens de katholieken in het Zuiden teveel met hun priesteropleidingen.
C
De zuidelijke provincies vonden dat de koning zich niet aan de grondwet hield.
D
Willem I versterkte de positie van de Nederlandse taal in het zuidelijke, overwegend Franssprekende gebied. Dat stuitte op weerstand van de bevolking die hun Franse taal en cultuur wilden behouden.