Het Koninkrijk der Nederland en de monarchie

   Het Koninkrijk der Nederlanden
en de monarchie
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
WereldoriëntatieTaal+3BasisschoolGroep 7,8

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Introductie

De Nederlandse monarchie begon in 1806 toen Lodewijk Napoleon door Napoleon Bonaparte werd aangesteld als koning van Holland. Er zijn nu al zes koningen en koninginnen geweest in Nederland. De huidige koning is Willem-Alexander. In deze les leer je er alles over!

Onderdelen in deze les

   Het Koninkrijk der Nederlanden
en de monarchie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk(e) land(en) horen bij het Koninkrijk der Nederlanden?
Het Koninkrijk der Nederlanden
Nederland
Aruba
Curaçao
Sint Maarten
Mauritsius
Zuid-Afrika
Indonesië
Suriname

Slide 2 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Eigen leervragen
Wat zou jij willen weten over het Koninkrijk der Nederlanden en de monarchie? Schrijf jouw vragen op en plak ze op de vragenmuur!

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wereldoriëntatie
Na deze les:

  • weet ik hoe het Koninkrijk der Nederlanden is ontstaan.
  • weet ik wat de positie en taken van de koning zijn. 
  • weet ik hoe ons land wordt geregeerd. 
Dit ga je leren
Woordenschat
  • Na deze les weet ik wat
    de belangrijke woorden uit de tekst betekenen. 
Taal
  • Na deze les kan ik een mini-debat voeren als voorstander, tegenstander of jurylid. 

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen
Bespreek de lesdoelen met uw leerlingen.
Verdiepende tekst
Lees de tekst en arceer de woorden die je nog niet goed begrijpt geel

Arceer in ieder geval:

  • de monarchie
  • de grondwet
  • de republiek
  • de staat
  • de burger
  • de rechten
  • de democratie
  • het parlement
  • de regering
  • de minister
  • de politiek
  • het gezag
  • adviseren
  • de rechtspraak

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordenschat
de staatsvorm
de monarchie
Een monarchie is een regeringsvorm waarbij de macht slechts bij één persoon ligt. 
In Nederland is die persoon Koning Willem-Alexander. 



de republiek
Staat waar het staatshoofd door de bevolking wordt gekozen.
In bijvoorbeeld Amerika wordt het straatshoofd gekozen. Daar is het momenteel Trump die het land bestuurt. 

Slide 6 - Tekstslide

Woordenschat
Bespreek de moeilijke woorden met uw leerlingen.
Woordenschat
de politiek
de minister
Een minister is een persoon die deelneemt aan de regering van een land, en die over het algemeen ook leiding geeft aan een ministerie.
De huidige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: Ingrid van Engelshoven.
de regering
Een groep mensen die een staat besturen. 
De regering van Nederland bestaat uit de koning en de ministers. 
Het parlement
Door de bevolking gekozen vertegenwoordigers die met de regering een staat besturen. 
Het parlement bestaat uit de Eerste en de Tweede kamer. 
de politiek
Alles wat te maken heeft met het bestuur van een land, provincie of stad. 
Ze maakte het plan bekend in een politiek debat. 

Slide 7 - Tekstslide

Woordenschat
Bespreek de moeilijke woorden met uw leerlingen.
Woordenschat
Hulpkaart
eten
het ontbijt
de lunch
het diner
Staan er nog andere woorden in de tekst waarvan je de betekenis nog niet kent? Schrijf deze woorden met de betekenis op in je logboek. Horen er woorden bij elkaar? Maak dan een woordparaplu, -kast of -trap.
timer
5:00
groot
klein
muis
olifant

Slide 8 - Tekstslide

Woordenschat
Bespreek de moeilijke woorden met uw leerlingen.

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

.
Heb jij het goed begrepen?
Leg in je eigen woorden uit wat een monarchie betekent. 

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

..
.
Heb jij het goed begrepen?
Wie volgt Koning Willem Alexander op als hij aftreedt?
A
Catharina-Amalia der Nederlanden
B
Alexia der Nederlanden
C
Ariane der Nederlanden
D
Máxima, Prinses der Nederlanden.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

..
.
Heb jij het goed begrepen?
Wie nam als eerst de titel koning aan van het Koninkrijk der Nederlanden?
A
Napoleon
B
Willem 1
C
Wilhelmina
D
Willem-Alexander

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Video

Deze slide heeft geen instructies

WAAR of NIET WAAR?
Heb jij het goed begrepen?
De allereerste grondwet is ontstaan in 1848.

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

.
Heb jij het goed begrepen?
Wat staat er in artikel 1 van de Grondwet? 

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

.
Heb jij het goed begrepen?
Leg in je eigen woorden uit wat een democratie betekent. 

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

WAAR of NIET WAAR?
Heb jij het goed begrepen?
De ministers zijn politiek verantwoordelijk voor de uitspraken en het handelen van de Koning.

Slide 17 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verwerkingsopdracht
"Er zijn altijd veel meningen over mij, het Koningshuis en hoe Nederland bestuurd zou moeten worden. Zoveel mensen, zoveel wensen, en zoveel meningen! 
In deze les ga jij jouw mening geven tijdens een debat!"

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Discussie of debat
Een debat is anders dan een discussie. Wat zijn de verschillen, denk je? Slepen maar!
een discussie
een debat
Een lastig gesprek aan de keukentafel. 
Je reageert op elkaar en hebt geen vaste spreektijd. 
Je reageert op een stelling en bent voor of tegen. 
Je kan tijdens het gesprek veranderen van mening. 
Je vertelt je argumenten in een afgesproken tijd. 
Je probeert je gesprekspartner te overtuigen van jouw mening. 

Slide 19 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een debat voeren
Een debat
Bij een debat reageer je dus op een stelling, waarbij je voor of tegen de stelling bent en de derde partij (de jury) probeert te overtuigen. 
Een debat voeren
Noem voorbeelden
In een debat over het gratis maken van museumbezoek:
“Zelf ben ik dit weekend naar een museum geweest, maar dat zouden we niet gedaan hebben als we moesten betalen!” 
Ik geef je tips!
Gebruik feiten
In een debat over televisie kijken:
“Ik heb zojuist even rondgevraagd en meer dan de helft van de kinderen in deze klas kijkt langer dan twee uur TV per dag!” 
Maak vergelijkingen
In een debat over langere lestijden:
“Maar het is wel oneerlijk als wij een middag langer naar school zouden moeten en de leerlingen van de school hiernaast hoeven dat niet!” 
Gebruik humor
Iets waar iedereen van houdt is een goede grap. Een grap zal het publiek aan het lachen maken en het zorgt voor een vrolijke noot in vaak serieuze discussies.
Let op je lichaamshouding
De houding van de spreker in een debat bepaalt voor een groot deel hoe je overkomt bij de luisteraar. Dit bereik je door rechtop te staan en het lichaam te gebruiken, denk aan handgebaren, gezichtsuitdrukking en het maken van oogcontact. 
Geef oplossingen
In een debat over het verbieden van snoep op school: “We moeten niet het snoepen verbieden, maar we moeten er juist voor zorgen dat er meer gezonde dingen worden gegeten. Iedereen moet in de pauze een appel krijgen!” 
Gebruik je stem
Door het bewust gebruiken van de stem (bijvoorbeeld hard of zacht praten) kan je overtuigingskracht vergroten. Of door te variëren in spreeksnelheid. Sommige zinsdelen kunnen langzaam worden uitgesproken zoals: “Dit is heel… erg… fout!” 
Spreek kort maar krachtig
Praat duidelijk en gebruik geen lange zinnen. Soms is iemand zo lang van stof dat zijn tegenstander én jury aan het einde van een zin niet meer weten hoe die zin begon. 
Stel een vraag
In een debat over het rechtvaardigen van stelen: 
“Maar vind jij het dan niet goed dat je iets steelt voor iemand die niks te eten heeft omdat hij arm is? Anders heeft hij geen eten en dan wordt hij ziek.” 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

..
.
Discussie of debat
Wat is het doel van een debat, denk je?
A
Je wil de jury overtuigen.
B
Je wil je tegenstander overtuigen.
C
Je wil de jury overhalen iets te doen.
D
Je wil je tegenstander en de jury vermaken.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

.
Wat zijn belangrijke vaardigheden bij een debat, denk je? Wat moet je goed kunnen?

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Check-check-dubbelcheck!
Waar moet een goed debat in ieder geval aan voldoen?
Er is een stelling waar je VOOR of TEGEN bent, of je bent jurylid. 

Er is een afgesproken tijd voor de spreekbeurten. 

Als voor- en tegenstander geef je argumenten en probeer je de jury te overtuigen. 

Je spreekt duidelijk, krachtig en overtuigend. 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwerkingsopdracht
Een debat
We beginnen met een mini-debat!
Bij een debat reageer je dus op een stelling, waarbij je voor of tegen de stelling bent en de derde partij (de jury) probeert te overtuigen. 
Bij een mini-debat is één iemand VOOR de stelling, één iemand TEGEN en één iemand onpartijdig (de jury). 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwerkingsopdracht
Je draait als groepje aan het rad voor een stelling.  Schrijf de stelling alle drie op. 
De stelling
Draaien maar!

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwerkingsopdracht
Schrijf alle drie argumenten voor én tegen de stelling op. Schrijf op waarom je dat argument belangrijk vindt en bedenk voorbeelden.  

Argumenten
De tijd gaat in!
Vind je dit lastig? Bekijk de video!
timer
8:00

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwerkingsopdracht
De juf of meester geeft je in het groepje een nummer: 1, 2 of 3. 
Draai aan het rad om te kijken welke rol jij hebt! 
Wie is wie
Draaien maar!

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwerkingsopdracht
Opzetbeurt VOOR: 


Opzetbeurt TEGEN: 


Verweerbeurt VOOR:


Verweerbeurt TEGEN:


Slotbeurt VOOR: 

Slotbeurt TEGEN: 


Debatteren maar!
Vertel wat de stelling is en dat je het eens bent met de stelling. Onderbouw dit met je argumenten. 

Vertel dat je het oneens bent met de stelling en onderbouw dit met argumenten. 

Ga in op de argumenten van de tegenstander. Je probeert zoveel mogelijk nieuwe argumenten te noemen. 

Ga in op de argumenten van de voorstander. Je probeert zoveel mogelijk nieuwe argumenten te noemen. 

Laatste keer verweren en krachtig afsluiten. 

Laatste keer verweren en krachtig afsluiten.
timer
3:00
timer
3:00
timer
1:00

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Feedback
Wat doen de debatteurs goed? Wat kan beter? Door wie ben jij het meest overtuigd? 

Jury
Vul de checklist in voor beide partijen. 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Reflecteren maar!
Bespreek de checklists met beide partijen. 

Draai aan het rad voor reflectievragen. 

Slide 30 - Tekstslide

Lesdoelen
Bespreek de lesdoelen met uw leerlingen.
Afsluiting
Het debat verloopt hetzelfde. Alleen zit je nu in een U vorm en zijn er 6 voorstanders, 6 tegenstanders en 3 juryleden. 
Ben je net jury geweest? Dan ben je nu voorstander of tegenstander.
Klassendebat
Gebruik slide 26 voor de opzet en de tijden van het debat. 
Klik op de stelling!
Het Koningshuis moet worden afgeschaft!

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wereldoriëntatie

  • Ik weet hoe het Koninkrijk der Nederlanden is ontstaan.
  • Ik weet wat de positie en bevoegdheden van de koning zijn. 
  • Ik weet hoe ons land geregeerd wordt.
Terugkoppeling lesdoelen 
Woordenschat
  • Ik weet wat
    de belangrijke woorden uit de tekst betekenen. 
Taal
  • Ik kan een mini-debat voeren als voorstander, tegenstander of jurylid. 

Slide 32 - Tekstslide

Terugkoppeling lesdoelen
Bespreek de lesdoelen met uw leerlingen. Hebben zij de lesdoelen behaald?
Terugkoppeling eigen leervragen
  • Op welke vragen hebben jullie deze les antwoord gekregen? 
  • Welke vragen zijn nog onbeantwoord? 
  • Hoe kun je ervoor zorgen dat je toch achter het antwoord op deze vragen komt?

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Video

Deze slide heeft geen instructies

              Tot de volgende keer!

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies