Havo 4 argumentatie en argumentatiesstructuren introductie

Argumenteren
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Argumenteren

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
-Je kunt een standpunt van een argument onderscheiden
-Je kunt aangeven of een argument feitelijk of waarderend is
-Je weet wat er met een argumentatie wordt bedoeld
-Je weet wat een argumentatiestructuur is en je kunt zelf een argumentatiestructuur opstellen

Slide 2 - Tekstslide


Standpunt = stelling/mening
Argument = dat waarmee je jouw standpunt kunt onderbouwen

Slide 3 - Tekstslide

Het zal mij verbazen als dit jaar de carnavalsoptocht in Den Bosch doorgaat. [Er wordt namelijk een erg harde wind voorspeld.]
Wat tussen haakjes staat, is het:
A
Standpunt
B
Argument

Slide 4 - Quizvraag

[Leerlingen op het vwo moeten in vijf in plaats van zes jaar hun opleiding kunnen afmaken.] Je kunt eerder aan een vervolgstudie beginnen en je zit je minder te vervelen.
A
Standpunt
B
Argument

Slide 5 - Quizvraag

[Het Nederlands verloedert] want jongeren gebruiken steeds meer Engelse woorden als spam, hacken, gamen, cool, relaxed en chill.
Wat tussen haakjes staat is het:
A
Argument
B
Standpunt

Slide 6 - Quizvraag

Feitelijk of waarderend
Feitelijk = objectief, meetbaar, controleerbaar
Waarderend = subjectief, wel of niet in overeenstemming met jouw wereldbeeld/opvattingen

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Feitelijk of waarderend?

De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 9 - Quizvraag

"Ik vind dat studentenverenigingen verboden moeten worden, want niemand zou zich bloot moeten stellen aan de beschamende activiteiten van een ontgroening."
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 10 - Quizvraag

Voorbeeld
De meeste politici zijn niet te vertrouwen, dus ik ga in de toekomst niet meer stemmen.

Wat is het standpunt?
Wat is het argument?
Voor of achter het standpunt?
Feitelijk (objectief) of waarderend (subjectief) argument?

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld
Ik vind dat roken verboden moet worden, want roken kan ervoor zorgen dat je kanker krijgt.

Wat is het standpunt?
Wat is het argument?
 Voor of achter het standpunt?
Feitelijk of waarderend argument?

Slide 12 - Tekstslide

Geef een standpunt met een argument en benoem of het argument feitelijk of waarderend is.

Slide 13 - Open vraag

Argumenten herkennen
Je kunt argumenten vaak herkennen aan signaalwoorden als: 
  • want
  • omdat
  • namelijk
  • aangezien
  • immers

Slide 14 - Tekstslide

Argumentatiestructuur
Een argumentatiestructuur is een schema waarin je duidelijk maakt op welke manier argumenten met elkaar en met het standpunt samenhangen. 

Slide 15 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie = één standpunt en één argument

Onderschikkende argumentatie = een argument wordt ondersteund door één of meer subargumenten (=ketenargumentatie)

Nevenschikkende argumentatie = twee of meer argumenten ondersteunen gezamenlijk het standpunt



Slide 16 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie (een argument bij een standpunt)

Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.

Slide 17 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Onderschikkende argumentatie (een gebruikt argument wordt door een ander argument ondersteund).
Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Het is slecht voor je lever.

Slide 18 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Nevenschikkende argumentatie (ieder argument is op zich een zelfstandig argument voor het standpunt)

Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Het is gevaarlijk in het verkeer.

Slide 19 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Combinatie van argumentaties 
Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Het is gevaarlijk in het verkeer.
Het is duur.
Het is slecht voor je lever.
Met drank op moet je een taxi nemen.
Een taxi kost meer dan zelf rijden.

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht (individueel)
1. Bepaal je standpunt: 'Kunstmatige intelligentie is de oplossing voor het personeelstekort.'
2. Stel een argumentatiestructuur op waarin je minimaal drie argumenten, plus één of meer subargumenten opneemt. 
3. Benoem ook minimaal 1 tegenargument en een weerlegging, maar neem deze niet mee in de structuur.  

Tijd: De rest van de les + thuis
Zorg dat het overzichtelijk is en zet je naam bij de structuur als het klaar is,  want vrijdag wisselen jullie de structuren met elkaar uit.


Slide 21 - Tekstslide

Volgende les
  • Lezen
  • Voorbeeld mondeling betoog
  • Uitwisselen en bespreken van de argumentatiestructuren
  • Wat is het verschil tussen een argumentatiestructuur en   een  argumentatieschema?


Slide 22 - Tekstslide