a/ Wat voor weer is het meestal in een hogedrukgebied?
1 / 54
volgende
Slide 1: Open vraag
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3
In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
a/ Wat voor weer is het meestal in een hogedrukgebied?
Slide 1 - Open vraag
Het weer
Slide 2 - Tekstslide
Het weer
Doe mee met de quiz.
Onthoud welke onderwerpen je lastig vindt, die moet je dan nog goed oefenen voor de toetsweek.
Succes!
Slide 3 - Tekstslide
Vul in: c/ Per definitie geldt dat 1 millibar gelijk is aan ........... pascal. d/ Hoe hoger je in de atmosfeer komt, hoe ........... de luchtdruk is. e/ Als je de druk in een autoband wilt meten, heb je een .......... nodig.
Slide 4 - Open vraag
b/ Wat voor weer is het meestal in een lagedrukgebied?
Slide 5 - Open vraag
Met een manometer kun je de overdruk in een autoband meten. a/ Wat wordt bedoeld met 'de overdruk in een autoband'?
Slide 6 - Open vraag
Met een manometer kun je de overdruk in een autoband meten. b/ Schrijf de twee formules op waarmee je de absolute druk kunt berekenen.
Slide 7 - Open vraag
Met een manometer kun je de overdruk in een autoband meten. c/ Wanneer moet je formule 1 toepassen en wanneer formule 2?
Slide 8 - Open vraag
Reken om en vul in: 970 mbar = Pa 1010 mbar = Pa 102 000 Pa = mbar 97 500 Pa = mbar 980 mbar = kPa 102,2 kPa = mbar
Slide 9 - Open vraag
Sleep de faseovergang naar het juiste nummer in de afbeelding
condenseren
sublimeren
smelten
bevriezen
rijpen
verdampen
Slide 10 - Sleepvraag
De temperatuur kan onmogelijk lager worden dan ..... °C; deze temperatuur wordt het .......... nulpunt genoemd.
0 °C
-100°C
-273°C
Absolute
Relatieve
Slide 11 - Sleepvraag
Welke faseovergang is er de oorzaak van dat de bewolking weer 'oplost'?
A
Rijpen
B
Smelten
C
Condenseren
D
Verdampen
Slide 12 - Quizvraag
Hoe kan het dat hoger in de atmosfeer een lagere luchtdruk is?
A
er drukt meer lucht op 1 cm2
B
er drukt minder lucht op 1 cm2
Slide 13 - Quizvraag
Punten met een gelijke luchtdruk heten:
A
Isobaren
B
Isothermen
C
Isotopen
D
Isostaren
Slide 14 - Quizvraag
Wat klopt wel met betrekking tot een metaalbarometer?
Dit klopt wel
Dit klopt niet
Het werkt op luchtdruk
Op zeeniveau geeft deze 1 bar aan
Je kan er vacuum mee meten
Slide 15 - Sleepvraag
Alle oorzaken en gevolgen zijn door elkaar gehusseld. Sleep de juiste antwoorden in de juiste kolom.
Oorzaken
Gevolgen
Verwarming hoger zetten
Verbranden van fossiele brandstoffen
De aarde warmt op
Diersoorten sterven uit
Meer natuurrampen
Lekker lang douchen
Slide 16 - Sleepvraag
Hoog in de bergen is de luchtdruk ...?
A
Hoger
B
Lager
C
Hetzelfde
D
1 Bar
Slide 17 - Quizvraag
Als de overdruk 2 bar is, wat is dan de absolute druk op zeeniveau?
A
2 bar
B
3 bar
C
1 bar
D
0 bar
Slide 18 - Quizvraag
Een thermometer bestaat uit
A
stijgbuis, reservaat, schaalverdeling
B
Daalbuis, reservoir, schaalverdeling
C
Stijgbuis, reservoir, vloeistof
D
Reservoir, stijgbuis, schaalverdeling
Slide 19 - Quizvraag
Hoe ijk je een thermometer?
A
Met een andere thermometer
B
buiten in de zomer en binnen in de winter
C
met smeltend ijs en kokend water
D
met een barometer
Slide 20 - Quizvraag
20 graden celcius is gelijk aan ...
A
20 K
B
293K
C
273K
D
-253K
Slide 21 - Quizvraag
0 Kelvin is gelijk aan ...
A
0 °C
B
273°C
C
253°C
D
-273 °C
Slide 22 - Quizvraag
Waardoor warmt de aarde op?
A
Het broeikaseffect
B
Het versterkte broeikaseffect
C
Global Warming
D
Fake news
Slide 23 - Quizvraag
Wat is waar over de bimetaalthermometer?
A
Het bestaat uit 1 soort metaal
B
Het bestaat uit 2 soorten metaal
C
Het kan alleen van koper gemaakt worden
D
Het kan alleen van ijzer gemaakt worden
Slide 24 - Quizvraag
De faseovergang in het weer naar Dauw is ...
A
condenseren
B
smelten
C
verdampen
D
rijpen
Slide 25 - Quizvraag
Wat is niet waar over het ontstaan van dauw?
A
Het is water
B
Het ontstaat alleen op een kouder oppervlak
C
Het ontstaat als het condensatieniveau bereikt is
D
Het ontstaat meestal in de ochtend
Slide 26 - Quizvraag
Wat is niet waar over wolken?
A
Ze ontstaan door condensatie
B
Ze verdwijnen door te verdampen
C
Ze ontstaan op het dauwniveau
D
Er zijn meerdere soorten wolken
Slide 27 - Quizvraag
Bij een hoge drukgebied hebben we
A
Nat en koud weer
B
Stabiel en nat weer
C
Nat en warm weer
D
Rustig en droog weer
Slide 28 - Quizvraag
Vast
Vloeibaar
Gas
Zeewater
Waterdamp
Rijp
Mist
Wolk
Stoom
IJsklontje
IJzel
Slide 29 - Sleepvraag
Welke van de volgende vormen van water is vloeibaar?
A
Dauw
B
Sneeuw
C
Stoom
D
Wolk
Slide 30 - Quizvraag
Wind waait van
A
Hoge druk naar lage druk
B
Lage druk naar hoge druk
C
Koud en nat weer
D
Warm en droog
Slide 31 - Quizvraag
1 mbar = 100 Pa Hoeveel Pa is dan 115 mbar
A
11,5 Pa
B
1,15 Pa
C
1150 Pa
D
11500 Pa
Slide 32 - Quizvraag
Hoe hoger je in de atmosfeer komt, des te kleiner is het aantal stikstof- en zuurstofmoleculen in een liter lucht.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 33 - Quizvraag
Per graad temperatuurstijging, zet aluminium 2x zoveel uit dan staal. Welke richting zal het bimetaal kromtrekken als de temperatuur groter wordt?
A
Beneden
B
Boven
Slide 34 - Quizvraag
1
2
3
4
5
6
Lucht die warm wordt stijgt op
Er ontstaan wolken
De warme bel lucht koelt af als hij opstijgt
Er valt regen
Waterdamp in de lucht bel condenseert
temperatuur van de luchtbel komt onder dauwpunt
Slide 35 - Sleepvraag
Een bandenspanningsmeter meet de overdruk (gasdruk) in de fietsband. Wat is overdruk?
A
De buitendruk
B
Druk binnen in de band
C
Het verschil in druk buiten en in de band
D
Geen van alle antwoorden
Slide 36 - Quizvraag
Wat klopt niet over elektrische lading?
A
Het laden ontstaat door wrijving
B
statisch is een ander woord voor elektrisch geladen
C
Het gaat verloren door waterdamp in de lucht
D
Als je een geladen trui draagt, trek je mensen aan
Slide 37 - Quizvraag
Hoe meet je luchtdruk?
A
Luchtdrukmeter
B
Barometer
C
Thermometer
D
Isobarenmeter
Slide 38 - Quizvraag
980 mBar is
A
Lage luchtdruk
B
Hoge luchtdruk
C
Gemiddelde luchtdruk
Slide 39 - Quizvraag
Wat gebeurt er met de luchtdruk als de ruimte kleiner wordt?
A
de luchtdruk wordt groter
B
de luchtdruk wordt kleiner
Slide 40 - Quizvraag
Hoe zien de meetgegevens eruit bij zonnige dag met weinig bewolking?
A
stijgende luchtdruk
stijgende temperatuur.
B
stijgende luchtdruk
dalende temperatuur
C
dalende luchtdruk
stijgende temperatuur
D
dalende luchtdruk
dalende temperatuur
Slide 41 - Quizvraag
Een manometer meet de
A
gasdruk
B
luchtdruk
C
drukverschil
D
atmosferische druk
Slide 42 - Quizvraag
welke formule is juist?
A
absolute druk = luchtdruk - overdruk
B
luchtdruk = absolute druk + overdruk
C
absolute druk = luchtdruk + overdruk
D
luchtdruk = absolute druk - onderdruk
Slide 43 - Quizvraag
Hoe hoger je komt, hoe...
A
groter de luchtdruk
B
meer lucht aanwezig
C
kleiner de luchtdruk
D
minder de luchtdruk te voorspellen valt
Slide 44 - Quizvraag
Een vloeistofthermometer bestaat uit een reservoir en
A
metalen doos
B
veer
C
hefboom
D
stijgbuis
Slide 45 - Quizvraag
Hoe heet het punt waarbij een wolk ontstaat?
A
Condenspunt
B
Dauwpunt
C
Wolkpunt
D
Nulpunt
Slide 46 - Quizvraag
Wat merk je het eerst aan onweer?
A
Regen
B
Bliksem
C
Donder
D
Alles is tegelijk
Slide 47 - Quizvraag
Welke straling is warmtestraling
A
Infraroodstraling
B
Ultravioletstraling
C
Gammastraling
D
Radiatorstraling
Slide 48 - Quizvraag
Wat houdt de atmosfeer tegen?
A
Infraroodstraling
B
CO2
C
licht
D
Alles?
Slide 49 - Quizvraag
Klik alle broeikasgassen aan
A
Koolstofdioxide
B
Waterdamp
C
Methaan
D
Zuurstof
Slide 50 - Quizvraag
In de figuur zie je een vereenvoudigde tekening van een barometer. De luchtdruk is aan het stijgen.
a/ Beweegt de bovenkant van het doosje omhoog of naar beneden?
A
omhoog
B
naar beneden
Slide 51 - Quizvraag
In de figuur zie je een vereenvoudigde tekening van een barometer. De luchtdruk is aan het stijgen.
b/ Beweegt de wijzer W naar links of naar rechts?
A
naar links
B
naar rechts
Slide 52 - Quizvraag
Als de luchtdruk van lage druk naar hoge druk gaat dan...?
A
wordt het mooier weer
B
gaat het regenen
C
wordt het slechter weer
D
is er veel wind
Slide 53 - Quizvraag
Vul in: a/ Met een ............ kun je meten hoe groot de luchtdruk is. b/ De luchtdruk ligt meestal ergens tussen ...... mbar en ........... mbar.