In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 85 min
Onderdelen in deze les
H7 - Zuren
§7.3 - Molariteit
Slide 1 - Tekstslide
Wat is molariteit?
A
Een andere eenheid voor concentratie
B
Een andere grootheid voor concentratie
C
Een andere eenheid voor massa
D
Een andere grootheid voor volume
Slide 2 - Quizvraag
Wat is de eenheid van molariteit?
A
mol
B
g/L
C
mol/L
D
L/mol
Slide 3 - Quizvraag
Een liter vloeistof heeft met hierin opgelost natriumchloride heeft een molariteit van 3,0 M. Wat is de molariteit van 100 mL van deze vloeistof?
A
0,030 M
B
0,30 M
C
3,0 M
D
300 M
Slide 4 - Quizvraag
Ik heb een oplossing van een kleurstof in water met een bepaalde molariteit.
Proef I: Ik voeg 100 mL water toe. Wat gebeurt er met de molariteit van de oplossing?
A
De molariteit blijft gelijk
B
De molariteit wordt groter
C
De molariteit wordt kleiner
D
Dat kun je niet weten
Slide 5 - Quizvraag
Ik heb een oplossing van een kleurstof in water met een bepaalde molariteit.
Proef II: Ik schenk 50 mL van de oplossing weg. Wat gebeurt er met de molariteit van de oplossing?
A
De molariteit blijft gelijk
B
De molariteit wordt groter
C
De molariteit wordt kleiner
D
Dat kun je niet weten
Slide 6 - Quizvraag
Ik heb een oplossing van een kleurstof in water met een bepaalde molariteit.
Proef III: Ik damp 50 mL van de beginoplossing in totdat er nog maar 25 mL over is. Wat gebeurt er met de molariteit?
A
De molariteit blijft gelijk
B
De molariteit wordt groter
C
De molariteit wordt kleiner
D
Dat kun je niet weten
Slide 7 - Quizvraag
Concentratie / Molariteit
Concentratie(symbool c)
=> hoeveelheid opgeloste stof (meestal gram) per volume eenheid (meestal Liter) in de oplossing.
c = m : V (let op: volume van de oplossing, niet de opgeloste stof)
Molariteit
=> is de concentratie in mol per Liter: [X] = n : V
(let op: volume van de oplossing, niet de opgeloste stof)
Slide 8 - Tekstslide
Concentratie / Molariteit
Concentratie en Molariteit zeggen dus allebei iets over hoeveel stof er per volume (per Liter dus) is opgelost.
Concentratie zegt hoeveel gram er is opgelost => in g/L (gram per liter)
Molariteit zegt hoeveel mol er is opgelost => in mol/L (mol per liter)
In de scheikunde wordt de Molariteit veel meer gebruikt.
Slide 9 - Tekstslide
Molariteit
Notatie Molariteit: je noteer molariteit als rechte haken om de formule van de opgeloste stof.
Voorbeelden:
[C6H12O6] = molariteit van opgeloste glucose
[NaCl] = molariteit van de opgeloste natriumchloride
[Na+] = molariteit van de opgeloste natrium-ionen
[CO32-] = molariteit van de opgeloste carbonaationen
Slide 10 - Tekstslide
Molariteit
Notatie Molariteit: je noteer molariteit als rechte haken om de formule van de opgeloste stof.
Voorbeelden:
[Na+] = 0,10 M
Hier staat: de molariteit van Na+ ionen is 0,10 mol per liter oplossing.
Je zegt ook wel: de Na+ concentratie is 0,10 molair.
Slide 11 - Tekstslide
Voorbeeld 1
Je lost 2,4 mol glucose (C6H12O6) op in 8,0 Liter water.
Bereken de molariteit van de oplossing.
We gebruiken de formule :
[x] = n / V
n = aantal mol = 2,4 mol
V = volume (in L) = 8,0
[C6H12O6] = molariteit
[C6H12O6] = 2,4 / 8,0
[C6H12O6] = 0,30 mol / L
= 0,30 M
Slide 12 - Tekstslide
Voorbeeld 2
Je lost 1,42 mol glucose (C6H12O6) op in 3,50 Liter water.
Bereken de molariteit van de oplossing.
Slide 13 - Tekstslide
Je lost 1,42 mol glucose op in 3,50 liter water.
Bereken [ C6H12O6 ].
A
0,4 M
B
2,5 M
C
0,406 M
D
2,46 M
Slide 14 - Quizvraag
Voorbeeld 2
Je lost 1,42 mol glucose (C6H12O6) op in 3,50 Liter water.
Bereken de molariteit van de oplossing.
We gebruiken de formule :
[x] = n / V
n = aantal mol = 1,42 mol
V = volume (in L) = 3,50 L
[C6H12O6] = molariteit = ?
[C6H12O6] = 1,42 / 3,50
[C6H12O6] = 0,406 mol / L
= 0,406 M
Slide 15 - Tekstslide
Voorbeeld 3
Je lost 9,42 gram glucose (C6H12O6) op in 2,50 Liter water.
Bereken de molariteit van de oplossing.
Eerst van gram -> mol berekenen
Slide 16 - Tekstslide
Bereken hoeveel mol glucose overeenkomt met 9,42 gram glucose. Gebruik BINAS 98.
Slide 17 - Open vraag
Voorbeeld 3
Je lost 9,42 gram glucose (C6H12O6) op in 2,50 Liter water.
Bereken de molariteit van de oplossing.
Eerst van gram -> mol berekenen
Molmassa = 180,16 g/mol
9,42 / 180,16 = 0,0522868 mol
Nu kan je verder
Slide 18 - Tekstslide
Je lost dus 0,0522868 mol glucose op in 2,50 liter water.
Bereken [ C6H12O6 ].
Slide 19 - Open vraag
Voorbeeld 3
Je lost 9,42 gram glucose (C6H12O6) op in 2,50 Liter water.
Bereken de molariteit van de oplossing.
Eerst van gram -> mol
Molmassa = 180,16 g/mol
9,42 / 180,16 = 0,0522868 mol
n = aantal mol = 0,0523... mol
V = volume (in L) = 2,50 L
[C6H12O6] = molariteit = ?
[C6H12O6] = 0,0522868 / 2,50
[C6H12O6] = 0,0209 M
Slide 20 - Tekstslide
Voorbeeld 4
Je lost 3,0 mol natriumchloride (NaCl) op in 500 mL water.
Bereken de molariteit van de natrium-ionen in de oplossing.
Tip: Stel eerst de reactievergelijking op
Slide 21 - Tekstslide
We lossen 3,0 mol natriumchloride op in 500 mL water. Hoeveel mol natriumionen heb je in de oplossing?
A
1,5 mol
B
3,0 mol
C
4,5 mol
D
6,0 mol
Slide 22 - Quizvraag
We lossen 3,0 mol natriumchloride op in 500 mL water. Wat is de molariteit van natriumionen in de oplossing?
A
0,75 mol/L
B
1,5 mol/L
C
3,0 mol/L
D
6.0 mol/L
Slide 23 - Quizvraag
Voorbeeld 4
Je lost 3,0 mol natriumchloride (NaCl) op in 500 mL water.
Bereken de molariteit van de natrium-ionen in de oplossing.
Oplosvergelijking:
1 NaCl -> 1 Na+ + 1 Cl-
3,0 mol : 3,0 mol
n = aantal mol = 3,0 mol
V = volume (in L) = 0,500 L
[Na+] = 3,0 / 0,500
[Na+] = 6,0 M
Slide 24 - Tekstslide
Voorbeeld 5
Je lost 0,034 mol natriumsulfaat (Na2SO4) op in 1500 mL water.
Bereken de [Na+]
Slide 25 - Tekstslide
Geef de oplosvergelijking van natriumsulfaat
A
Na2SO4−>2Na++S2−+2O2−
B
Na2SO4−>2Na++SO42−
C
Na2SO4−>2Na+SO4
D
Na2SO4−>Na2++SO42−
Slide 26 - Quizvraag
Voorbeeld 5
Je lost 0,034 mol natriumsulfaat (Na2SO4) op in 1500 mL water.
Bereken de [Na+]
Oplosvergelijking:
1 Na2SO4 -> 2 Na+ + 1 SO42-
Slide 27 - Tekstslide
Wat is de mol verhouding tussen natriumsulfaat en de natrium-ionen die ontstaan?
A
Na2SO4:Na+=1:2
B
Na2SO4:Na+=1:1
C
Na2SO4:Na+=2:1
D
Na2SO4:Na+=2:2
Slide 28 - Quizvraag
Je lost 0,034 mol Na2SO4 op in 1,500 liter water. De molverhouding tussen Na2SO4 en Na+ = 1 : 2. Bereken [ Na+ ].
Slide 29 - Open vraag
Voorbeeld 5
Je lost 0,034 mol natriumsulfaat (Na2SO4) op in 1500 mL water.
Bereken de [Na+]
Oplosvergelijking:
1 Na2SO4 -> 2 Na+ + 1 SO42-
1,0 mol : 2,0 mol : 1 mol
n = aantal mol = 0,068 mol
V = volume (in L) = 1,500 L
[Na+] = 0,068 / 1,500
[Na+] = 0,045 M
Slide 30 - Tekstslide
Bereken de molariteit van natriumionen als 3,55 g natriumsulfaat wordt opgelost tot 500ml.
A
5,00⋅10−3M
B
1,00⋅10−2mol
C
5,00⋅10−2M
D
1,00⋅10−1M
Slide 31 - Quizvraag
Ik heb een oplossing van 5 M. Wat wordt de molariteit na 10x verdunnen?
A
2,5 M
B
50 M
C
0,5 M
D
0,05 M
Slide 32 - Quizvraag
Ik heb een oplossing van 2 M en die verdun ik tot 0,5 M. Wat is de verdunningsfactor?
A
2
B
4
C
6
D
8
Slide 33 - Quizvraag
Er is een oplossing die 0,50 mg ethaanzuur per mL bevat. Dit verdunnen we door 25,0 mL tot eindvolume 200,0 mL. Hoeveel keer wordt de oplossing verdund?