In kring voeren we een filosofisch gesprek volgend het ‘tien fasen model’.
Fase 1: De inleiding
Een korte prikkelende inleiding die een kwestie bevat die goed uitgediept kan worden = stap 1 en 2 uit de motiverende opening
(met paspoort)
Fase 2: De vragen
Het formuleren van vragen door studenten naar aanleiding van de inleiding.
Fase 3: Vragen verzamelen
Het bijeen brengen van de startvragen.
Mogelijke prikkelende subvragen:
Ben jij een burger? Voel je je een burger? Wanneer ben je burger? Hoe ziet burgerschap eruit? Kan iedereen burger worden? Mag iedereen burger worden? Wat is er voor nodig? Welk gedrag past zeker niet bij burgerschap? Welk gedrag wel? Worden we als burger geboren? Wat zijn voorwaarden voor burgerschap? Houden anderen je tegen om burger te zijn? Hebben we allemaal het recht om burger te zijn? Waarvoor dient burgerschap? Hoe kun je burger worden als je dat nog niet bent? etc.
Fase 4: De startvraag
Het selecteren van een specifieke vraag die het uitgangspunt wordt voor het gesprek.
Fase 5: Eerste inventarisatie
Het verzamelen van de eerste antwoorden op de gekozen startvraag. Vaak gebeurt dit door in tweetallen even over de startvraag na te denken. Deze inventarisatie bevat verschillende redenen voor een bepaald antwoord, of verschillende voorbeelden, of verschillende kenmerken, afhankelijk van de startvraag.
Fase 6: Eerste vervolgopdracht of verdiepingsvraag
Een vraag die allen tot verder nadenken aanzet over de startvraag. Meestal komt deze vraag voort uit de gemaakte inventarisatie.
De volgende fasen kunnen afwisselend voorkomen, maar niet noodzakelijk in deze volgorde. Dat geldt wel voor de eerder besproken fasen.
Fase 7: Analytisch moment
Het afbakenen van een ‘woord’ door gezamenlijk een beschrijving op te stellen, door een lijst van kenmerken van een begrip op te stellen waar iedereen het mee eens is. Het controleren of een bepaalde uitspraak klopt, bijvoorbeeld of deze in overeenstemming is met hetgeen in fase 1 is gepresenteerd.
Fase 8: Een nieuwe invalshoek
Als het gesprek op een dood spoor zit, moet een andere invalshoek gezocht worden om de kwestie uit de startvraag nader te onderzoeken. Verandering van perspectief, omkering van de vraagstelling zijn mogelijkheden om tot zo’n nieuwe invalshoek te komen.
Fase 9: Verwijzen naar één of meer stellingnames
Vaak neemt een kind een goed herkenbaar standpunt in. Dergelijke kinderen kunnen als kapstok gebruikt worden om een bepaalde positie te illustreren. In het gesprek kunnen ze ook een extra rol vervullen, door te vragen hoe zij tegen een bepaald argument aankijken, gegeven hun reeds ingenomen standpunt.
Fase 10: Conclusies trekken
Het is belangrijk om het gesprek ook echt af te ronden. Conclusies moeten gebaseerd zijn op dat wat reeds naar voren is gebracht. Conclusies komen niet als een duveltje uit een doosje tevoorschijn.
BELANGRIJK
De docent neemt zelf niet deel aan gesprek, zijn rol is die van gespreksleider en zijn taak betreft het bewaken van het gespreksprotocol. Zet LSD in (luisteren – samenvatten – doorvragen); op whiteboard in kernwoorden structuur van gesprek bijhouden / inzichtelijk maken; als gesprek stokt nieuwe invalshoek (nieuwe subvraag) inbrengen; etc.