Werkwoordspelling klassikaal
1. Ik………(nemen) soms iets te veel hooi op mijn vork.
2. De aanvaller …...(melden) zich een haluur te laat bij de trainer.
3. ……(bereiden) je dat gerecht al een dag van tevoren?
4. De kinderen ……(tikken) op het raam van het aquarium.
5. In haar fantasie .... (beleven) Asha de spannendste avonturen.
6. De onhandige chef-kok … (branden) zijn vinger aan de oven.
Tegenwoordige en verleden tijd