Week 10 les 1 - afkortingen en woorden afbreken

Nederlands
22 februari 2022
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
22 februari 2022

Slide 1 - Tekstslide

Agenda
  • Terugblik vorige les en huiswerkcontrole 
  • Leerdoelen
  • Woorden verdelen in lettergrepen
  • Afkortingen
  • Spellingcontrole
  • Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik vorige les
Bijvoeglijke naamwoorden
Bezitsvorm
Cijfers en getallen

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet wat een lettergreep is;
  • Je kunt een woord juist verdelen in lettergrepen;
  • Je weet wat een afkorting is;
  • Je weet waar je de betekenis van een afkorting kunt vinden;
  • Je weet hoe je de spellingcontrole kunt gebruiken.

Slide 4 - Tekstslide

Woorden verdelen in lettergrepen
  • In het woordenboek staat er een punt;
  • Afbreken mag met een afbreekteken (alleen tussen lettergrepen);

Slide 5 - Tekstslide

Even oefenen
  • Schrijf 5 langere woorden op in het schrift van je buurman/buurvrouw;
  • Hij/zij verdeelt deze woorden in lettergrepen;
  • Bespreek daarna samen de woorden en het goede antwoord. 
timer
5:00

Slide 6 - Tekstslide

Woorden goed afbreken
  1. Breek samenstellingen af tussen woorddelen  (banket-bakker)
  2. Breek niet af voor of na een lettergreep van één letter (ever-zwijn)
  3. Speciale tekens en extra letters in verkleinwoorden schrijf je niet bij het afbreken (piano-tje)
  4. Zorg ervoor dat het woord niet verkeerd gelezen kan worden (reservering wordt reser-vering en niet reserve-ring)

Slide 7 - Tekstslide

Afkortingen
  • Waarom? Woorden zijn te lang om helemaal op te schrijven of uit te spreken.
  • Er zijn geen duidelijke regels voor de spelling. Gebruik een woordenboek bij twijfel. 

Slide 8 - Tekstslide

Afkortingen
  • Veel afkortingen schrijf je met kleine letters en punten.
  • Sommige veelgebruikte afkortingen hebben geen punten.
  • Bedrijfsnamen en minder vaak voorkomende afkortingen schrijf je met hoofdletters, maar zonder punten.
  • Afkortingen met hoofdletters en punten kom je bijna nooit tegen. 

Slide 9 - Tekstslide

Afkortingen
Schrijf in je schrift twee afkortingen waarvan je de betekenis kent. 
Geef je schrift aan je buurman/buurvrouw en laat hem/haar deze volledig schrijven. 

Slide 10 - Tekstslide

Spellingcontrole - wel
  •  De spelling van losse woorden controleren. Word geeft mogelijke fouten aan met een rood streepje.
  •  Aan jou vragen of je zeker bent van je zaak, je moet dan zelf kiezen. Word doet dit door een groen streepje te zetten. Lees dan de uitleg en maak je eigen keuze.
  •  Dubbele woorden eruit halen (mits ze naast elkaar staan).
  •  Helaas: woorden fout rekenen die goed zijn, zoals: wél, ‘ns / Heb je je verslapen

Slide 11 - Tekstslide

Spellingcontrole - niet
  •  Weten wat jij bedoelt: hij kent de woorden schaar en schar, een en en, andere en anderen dus jij moet zelf het goede woord kiezen.
  •  Zinsbouw controleren.
  •  Werkwoordsvormen controleren (wél groene streepjes zetten!).
  •  Controleren of woorden los of vast moeten. Word kent de regel dat in het Nederlands woorden zomaar aan elkaar vastgemaakt mogen worden en rekent dus alle samenstellingen goed. Ook berensterk, terwijl dit toch echt fout is.

Slide 12 - Tekstslide

Spellingcontrole - tips
  •  Blijf zelf nadenken.
  •  Zet de spellingcontrole standaard aan
  •  Reageer op rode en groene streepjes (groen betekent hier ‘misschien fout’):
  •  Rechtermuisknop op het streepje en lees dan (eventueel via grammatica) welke keuzes je hebt.
  •  Voeg niet te gemakkelijk woorden toe aan de woordenlijst. Controleer in het Groene Boekje de schrijfwijze.
  • Vergeet niet te kijken onder de knop Uitleg.

Slide 13 - Tekstslide

Spellingcontrole - tips

Slide 14 - Tekstslide

In het proefwerk
Werkwoordspelling:
De stam, het hele werkwoord, tegenwoordige tijd, verleden tijd, voltooid deelwoord, voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt.
Spelling:
Meervouden, verkleinwoorden, tussen -n in samenstellingen, bijvoeglijke naamwoorden, bezitsvorm

Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk
opdracht 16+17 blz 284
opdracht 18+19 blz 285



Slide 16 - Tekstslide