Je weet waar je de betekenis van een afkorting kunt vinden;
Je weet hoe je de spellingcontrole kunt gebruiken.
Slide 4 - Tekstslide
Woorden verdelen in lettergrepen
In het woordenboek staat er een punt;
Afbreken mag met een afbreekteken (alleen tussen lettergrepen);
Slide 5 - Tekstslide
Even oefenen
Schrijf 5 langere woorden op in het schrift van je buurman/buurvrouw;
Hij/zij verdeelt deze woorden in lettergrepen;
Bespreek daarna samen de woorden en het goede antwoord.
timer
5:00
Slide 6 - Tekstslide
Woorden goed afbreken
Breek samenstellingen af tussen woorddelen (banket-bakker)
Breek niet af voor of na een lettergreep van één letter (ever-zwijn)
Speciale tekens en extra letters in verkleinwoorden schrijf je niet bij het afbreken (piano-tje)
Zorg ervoor dat het woord niet verkeerd gelezen kan worden (reservering wordt reser-vering en niet reserve-ring)
Slide 7 - Tekstslide
Afkortingen
Waarom? Woorden zijn te lang om helemaal op te schrijven of uit te spreken.
Er zijn geen duidelijke regels voor de spelling. Gebruik een woordenboek bij twijfel.
Slide 8 - Tekstslide
Afkortingen
Veel afkortingen schrijf je met kleine letters en punten.
Sommige veelgebruikte afkortingen hebben geen punten.
Bedrijfsnamen en minder vaak voorkomende afkortingen schrijf je met hoofdletters, maar zonder punten.
Afkortingen met hoofdletters en punten kom je bijna nooit tegen.
Slide 9 - Tekstslide
Afkortingen
Schrijf in je schrift twee afkortingen waarvan je de betekenis kent.
Geef je schrift aan je buurman/buurvrouw en laat hem/haar deze volledig schrijven.
Slide 10 - Tekstslide
Spellingcontrole - wel
De spelling van losse woorden controleren. Word geeft mogelijke fouten aan met een rood streepje.
Aan jou vragen of je zeker bent van je zaak, je moet dan zelf kiezen. Word doet dit door een groen streepje te zetten. Lees dan de uitleg en maak je eigen keuze.
Dubbele woorden eruit halen (mits ze naast elkaar staan).
Helaas: woorden fout rekenen die goed zijn, zoals: wél, ‘ns / Heb je je verslapen
Slide 11 - Tekstslide
Spellingcontrole - niet
Weten wat jij bedoelt: hij kent de woorden schaar en schar, een en en, andere en anderen dus jij moet zelf het goede woord kiezen.
Controleren of woorden los of vast moeten. Word kent de regel dat in het Nederlands woorden zomaar aan elkaar vastgemaakt mogen worden en rekent dus alle samenstellingen goed. Ook berensterk, terwijl dit toch echt fout is.
Slide 12 - Tekstslide
Spellingcontrole - tips
Blijf zelf nadenken.
Zet de spellingcontrole standaard aan
Reageer op rode en groene streepjes (groen betekent hier ‘misschien fout’):
Rechtermuisknop op het streepje en lees dan (eventueel via grammatica) welke keuzes je hebt.
Voeg niet te gemakkelijk woorden toe aan de woordenlijst. Controleer in het Groene Boekje de schrijfwijze.
Vergeet niet te kijken onder de knop Uitleg.
Slide 13 - Tekstslide
Spellingcontrole - tips
Slide 14 - Tekstslide
In het proefwerk
Werkwoordspelling:
De stam, het hele werkwoord, tegenwoordige tijd, verleden tijd, voltooid deelwoord, voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt.
Spelling:
Meervouden, verkleinwoorden, tussen -n in samenstellingen, bijvoeglijke naamwoorden, bezitsvorm