Herhaling Thema 13

Herhaling Thema 13
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 39 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling Thema 13

Slide 1 - Tekstslide

Samenstelling
  • Bloedcellen:
    - Rode bloedcellen
    - Witte bloedcellen
    - Bloedplaatjes
  • Bloedplasma (=serum)
    - Plasma-eiwitten
    - Water
    - Opgeloste stoffen 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Rode bloedcellen

Rode bloedcellen hebben geen kern zoals andere lichaamscellen.

De belangrijkste taak is dat ze zuurstof vervoeren. 

De cellen danken hun rode kleur aan de stof hemoglobine. 
Deze stof zorgt ervoor dat rode bloedcellen zuurstof kunnen opnemen uit de longen. Ze geven het zuurstof af aan bijvoorbeeld je organen. Elke cel ontvangt zuurstof. 
In elke lichaamscel vindt verbranding plaats waarvoor naast glucose, zuurstof nodig is.

In een druppeltje bloed komen gemiddeld 5 miljoen rode bloedcellen voor.
Vorm van de rode bloedcel
De rode bloedcel heeft een ronde vorm met een opstaande rand. 

Functie van de vorm
Door de vorm is het oppervlak van de rode bloedcel groot.
Hierdoor kan hij veel zuurstof opnemen.

Slide 4 - Tekstslide

Bloedplaatjes
  • Zijn geen cellen
  • Zijn delen van uiteengevallen cellen
  • Spelen een rol bij bloedstolling

Slide 5 - Tekstslide

witte bloedcellen
antistoffen

Slide 6 - Tekstslide

Bloedvatenstelsel
Het bloedvatenstelsel is een orgaanstelsel: dus meerdere organen die samen werken

Bloedvatenstelsel bestaat uit:
  • Hart
  • Bloedvaten: aders, slagaders en haarvaten

Slide 7 - Tekstslide

Bloedsomloop

Dubbele bloedsomloop:
Per omloop (volledig rondje langs álle organen) gaat het bloed 2x door het hart.

Slide 8 - Tekstslide

Kleine bloedsomloop


Van hart naar longen en terug

Functie:
Zuurstof halen in de longen, CO2 afgeven aan de longen

Slide 9 - Tekstslide

Grote bloedsomloop

Van hart naar overige organen en terug

Functie:
Zuurstof/voedingsstoffen naar de organen brengen, CO2 en afvalstoffen ophalen

Slide 10 - Tekstslide

Typen bloedvaten


  1. Aders
  2. Slagaders
  3. Haarvaten

Slide 11 - Tekstslide

Aders
  • Organen --> Hart
  • Lage bloeddruk
  • Dunne wand
  • Kleppen zodat bloed niet terug stroomt

Slide 12 - Tekstslide

Slagaders
  • Hart --> Organen
  • Hoge bloeddruk
  • Dikke, stevige en elastische wand
  • “Slag” voelbaar in o.a. polsen
  • Meestal diep in lichaam

Slide 13 - Tekstslide

Haarvaten
Wand van een cellaag dik
Door dunne laag kunnen stoffen erdoorheen: 
  • zuurstof
  • voedingsstoffen
  • witte bloedcellen
  • afvalstoffen
 

Slide 14 - Tekstslide

Bloeddruk
Bloeddruk door bloed dat door bloedvaten wordt gedrukt
Kan verhoogd worden door:
Stress, roken, overgewicht, zout eten.

Lage bloeddruk komt weinig voor, geeft vaak geen klachten.

Slide 15 - Tekstslide

Hoge bloeddruk
Gezonde waardes volwassene:
     Bovendruk = 120
     Onderdruk = 80

Gevaar:
     Haarvaten in organen       raken beschadigd

Oorzaak: stress, roken, overgewicht, zout eten

Slide 16 - Tekstslide

Door aderverkalking
Worden bloedvaten krapper: bloed kan er minder goed doorheen. Kan zorgen voor een beroerte of een bloeding.

Slide 17 - Tekstslide

Hartinfarct
Verkalking van de kransslagader (slagaderverkalking), bloed kan minder/niet naar hartspier.
Deel hartspier sterft af.

Slide 18 - Tekstslide

Hartritmestoornis
Snelheid waarmee hart samentrekt = hartritme (hartslagfrequentie).

Afhankelijk van lichaamsgrootte, hoe kleiner, hoe sneller het hart klopt. 

Langdurige verstoring= hartritmestoornis.

Slide 19 - Tekstslide

Lymfevatenstelsel
Het lymfevatenstelsel is  een vatenstelsel in ons lijf en bestaat uit lymfevaten en lymfeknopen. Het zorgt voor de afvoer van vocht met afvalstoffen en de afweer tegen ziekteverwekkers.

Slide 20 - Tekstslide

Weefselvloeistof
Witte bloedcellen en vocht kunnen door de wand van haarvaten heen.

Door de hoge bloeddruk aan het begin van een haarvat wordt vocht met zuurstof en voedingstoffen naar buiten geperst -> naar het weefsel/orgaan)

Vocht buiten een haarvat wordt weefselvloeistof genoemd.

Slide 21 - Tekstslide

Weefselvloeistof
De cellen rondom de haarvaten nemen zuurstof en voedingsstoffen op uit het weefselvloeistof.

De cellen produceren dan C02 en afvalstoffen.

Dit wordt weer afgegeven aan de weefselvloeistof en een deel wordt weer opgenomen in de haarvaten.


Slide 22 - Tekstslide

Lymfe
Het grootste deel van de weefselvloeistof wordt opgenomen in lymfevaten.

De vloeistof in lymfevaten wordt lymfe genoemd.
Lymfe bestaat uit water met opgeloste stoffen (b.v. antistoffen, hormonen) witte bloedcellen, overgebleven zuurstof en voedingstoffen, maar ook CO2 en andere afvalstoffen.

De lymfevaten vervoeren de lymfe weg van de cellen in de organen. Ze hebben net als aders kleppen, zodat de lymfe niet terug kan stromen. 

Spierdruk zorgt er voor dat lymfe vooruit stroomt. 




Slide 23 - Tekstslide

Lymfevaten
De kleine lymfevaten verenigen in de 2 grotere lymfevaten.

De rechterlymfestam en de borstbuis.

Deze 2 grote lymfevaten komen uit in de aders onder de sleutelbeenderen.

De aders lopen naar de bovenste holle ader en de lymfe wordt daar opgenomen in het bloed.


Slide 24 - Tekstslide

Afweer tegen ziekteverwekkers
Lymfeknopen (lymfeklieren):
Liggen o.a. in de hals, oksels en liezen.

Lymfeknopen zuiveren lymfe van o.a. ziekteverwekkers. (bacterien & virussen)

Hier ontwikkelen zich ook de speciale witte bloedcellen die antistoffen maken.

Daarnaast bevinden zich ook de witte bloedcellen die ziekteverwekkers kunnen insluiten in de lymfeknopen.

Slide 25 - Tekstslide

Algemene afweer
- laagje talg op de huid
- slijmvlies in de wand van de luchtwegen en darmkanaal
- maagsap bevat zoutzuur
- witte bloedcellen maken bacteriën en andere ziekteverwekkers onschadelijk

Slide 26 - Tekstslide

Algemene afweer
  • Wanneer lichaamsvreemde stoffen het lichaam binnendringen worden we ziek
  • Dat kan gebeuren door een infectie
  • Je lichaam gaat dan hard aan het werk om de lichaamsvreemde stoffen te vernietigen
  • Vaak krijg je koorts

Slide 27 - Tekstslide

Antistoffen
Antigenen zijn bepaalde eiwitten die normaal gesproken niet in het lichaam van de mens voorkomen.
Deze antigenen worden door je afweersysteem herkend als lichaamsvreemde stoffen. 
Bepaalde witte bloedcellen maken hierop antistoffen die zich hechten aan de antigenen = onschadelijk gemaakt.
Je wordt vaak eerst ziek omdat het een tijdje duurt voordat de witte bloedcellen voldoende antistoffen hebben gemaakt.

Slide 28 - Tekstslide

Specifieke afweer
- Antigen: Eiwitten op een cel (signaaleiwit).

- Antistof: Herkennen antigenen en maken 
ziekteverwekker onschadelijk. 
- Eén type antistof werkt maar op één type antigeen.
- Je lichaam moet dus veel verschillende typen antistoffen maken
- Antistof blijft nog een tijd aanwezig in het bloed, dat is dus een bewijs dat een mens of dier besmet is

- Immuun: Bij een mogelijke 2e infectie maakt 
   afweersysteem bijna direct antistoffen. Je wordt dan vaak ook niet ziek.

Slide 29 - Tekstslide

Natuurlijke en kunstmatige immuniteit

Natuurlijke immuniteit:
- Lichaam maakt zelf antistoffen tegen binnengedrongen ziekteverwekkers.
- Deel witte bloedcellen onthouden gemaakte antistof (geheugencel, immuun
Afweersysteem = immuunsysteem

Kunstmatige immuniteit: 
- Actieve immuniteit: inbrengen verzwakte ziekteverwekker (vaccineren). Lichaam maakt zelf           antistof (geheugencel onthoud antistof, immuun)
- Passief immuniteit: Antistoffen worden ingebracht (serum). Lichaam maakt zelf 
   geen antistoffen en onthouden de antistoffen ook niet (tijdelijke immuniteit)

Slide 30 - Tekstslide

Serum
Als je wordt gebeten door een gifslang of hondsdol dier
 = giftige antigenen in je lichaam
= serum ingespoten
SERUM = bloedplasma zonder stollingseiwitten (b.v. fibrinogeen)

In een serum zitten een of meer antistoffen tegen lichaamsvreemde, 
giftige stoffen.

Slide 31 - Tekstslide

Passief
Actief
Kunstmatig
Natuurlijk
Serum - antibiotica inspuiten/ innemen
Antistof van moeder via placenta of moedermelk
Inenten/ vaccineren = verzwakte ziekteverwekker inspuiten -> antistoffen 
Geheugencellen!!
Ziekte oplopen -> antistoffen ->
beter worden
Geheugencellen!!

Slide 32 - Tekstslide

Afweerreactie bij transplantaties
Bij een transplantatie wordt een weefsel of orgaan vervangen. 

Als dit weefsel of orgaan van een donor afkomstig is dan krijg je een afweerreactie

Eiwitten (antigenen) op de cellen van het getransplanteerde weefsel of orgaan worden herkend als lichaamsvreemd. Het lichaam gaat antistoffen maken tegen deze antigenen. 

Slide 33 - Tekstslide

Auto-immuunziekte
AUTO-IMMUUNZIEKTE; 

ziekte waarbij het afweersysteem een lichaamseigen eiwit niet meer herkent bijv. reuma (ontstoken gewrichten)
Gevolg: - er worden antistoffen gevormd tegen een
                  lichaamseigen eiwit
              - cellen met dit eiwit worden vernietigd (afstoten)

Slide 34 - Tekstslide

Bloedtransfusie
Bij bijvoorbeeld een ongeluk kun je bloed van een ander ontvangen: bloedtransfusie

Een patiënt moet bij voorkeur bloed ontvangen van een donor met dezelfde bloedgroep.

Slide 35 - Tekstslide

Bloedgroepen: A, B, AB en 0

Slide 36 - Tekstslide

In het bloedplasma zitten antistoffen tegen de bloedfactoren die bij deze persoon zelf niet op de rode bloedcellen voorkomen.

Slide 37 - Tekstslide

Resusfactor
Resusfactor
Bij resuspositief bloed (Rh+) bevatten de rode bloedcellen de resusfactor
bij resusnegatief bloed (Rh-) niet.

Antiresus wordt gevormd als Rh- bloed in contact komt met Rh+ bloed
de vorming van antiresus verloopt langzaam.

Slide 38 - Tekstslide

Aan de slag
Leren

Slide 39 - Tekstslide