Paragraaf 5.1 Nieuwe steden

De stad in de Middeleeuwen

5.1 Nieuwe steden
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

De stad in de Middeleeuwen

5.1 Nieuwe steden

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling Middeleeuwen
Voor we beginnen met hoofdstuk 5 gaan we eerst kijken wat jullie nog weten over de eerste helft van de Middeleeuwen (hoofdstuk 4). 

Slide 2 - Tekstslide

Van welk rijk was Karel de Grote de koning?
A
Friezen
B
Franken
C
Saksen
D
Vandalen

Slide 3 - Quizvraag

Wie stond er bovenaan in het leenstelsel?
A
Leenheer
B
Leenman
C
Achterleenman
D
Horige

Slide 4 - Quizvraag

Wie is de stichter van de Islam?
A
Karel de Grote
B
Bonifatius
C
Gabriel
D
Mohammed

Slide 5 - Quizvraag

We gaan bezig met het tijdvak steden en staten. We laten de tweede helft van de middeleeuwen beginnen in het jaar 1000. De middeleeuwen eindigen in het jaar 1500.. 

Slide 6 - Tekstslide

5.1 Nieuwe steden
Vanaf het jaar 1000 ontstonden er veel nieuwe steden in Europa.

Waardoor ontstonden nieuwe steden? Wie was de baas in een stad?

Slide 7 - Tekstslide

Handel neemt toe
  • Oogsten werden groter door nieuwe landbouwtechnieken. 
  • Boeren kunnen een deel van de oogst verkopen.
Door het drieslagstelsel ging de voedselproductie omhoog. 

Slide 8 - Tekstslide

Handel neemt toe
  • Boeren gingen hun land bemesten, het Arabisch halsjuk werd gebruikt. 
  • En boeren gingen paarden voor de ploeg spannen ipv ossen.

Slide 9 - Tekstslide

Handel neemt toe
  • Door een deel van de oogst te verkopen verdienden boeren geld. 
  • Met dat geld kochten boeren producten van handelaren.
  • Doordat het veiliger was konden handelaren makkelijker reizen.
  • Handel neemt toe in Europa.

Slide 10 - Tekstslide

Een goede plek
  • Handelaren zoeken plek om producten op te slaan en te verkopen.  
  • Een plek aan handelsroute bij een kruispunt van wegen of rivieren. 
  • In de buurt van kasteel of klooster.
  • Op die plekken onstonden nieuwe steden.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Welke uitvinding in de landbouw zorgde voor grotere oogsten?
A
Kunstmest
B
Tweeslagstelsel
C
Drieslagstelsel
D
De ploeg

Slide 13 - Quizvraag

Wat is geen verbetering in de landbouw tijdens de middeleeuwen?
A
Arabisch halsjuk
B
Houten ploeg
C
Drieslagstelsel
D
Bemesten

Slide 14 - Quizvraag

Welk gevolg hadden de verbeteringen in de landbouw?
A
Meer voedsel, meer mensen nodig in de landbouw
B
Minder voedsel, minder mensen nodig in de landbouw.
C
Meer voedsel, minder mensen nodig in de landbouw
D
Geen gevolgen

Slide 15 - Quizvraag

Waardoor ontstond er meer handel tijdens de Middeleeuwen?
A
De boeren verkochten een deel van hun oogst en verdienden zo geld
B
Het was veiliger in Europa
C
Er waren meer steden waar handelaren hun spullen verkochten
D
Als ze niet gingen handelen werden mensen gestraft

Slide 16 - Quizvraag

Wat was een geschikte plek voor handelaren om te wonen?
A
Bij een rivier
B
Bij een kruispunt van wegen
C
Bij een kasteel
D
Bij een klooster

Slide 17 - Quizvraag

Welke vragen heb je tot nu toe over paragraaf 5.1?

Slide 18 - Open vraag

5.1 Nieuwe steden
Voor de volgende les heb je..
  • ..opdracht 1 t/m 3 van paragraaf 5.1 gemaakt.
  • ..de theorie van paragraaf 5.1 gelezen.

Slide 19 - Tekstslide

Welk gevolg hadden de verbeteringen in de landbouw?
A
Meer voedsel, meer mensen nodig in de landbouw
B
Minder voedsel, minder mensen nodig in de landbouw.
C
Meer voedsel, minder mensen nodig in de landbouw
D
Geen gevolgen

Slide 20 - Quizvraag

Waardoor ontstond er meer handel tijdens de Middeleeuwen?
A
De boeren verkochten een deel van hun oogst en verdienden zo geld
B
Het was veiliger in Europa
C
Er waren meer steden waar handelaren hun spullen verkochten
D
Als ze niet gingen handelen werden mensen gestraft

Slide 21 - Quizvraag

Wat was een geschikte plek voor handelaren om te wonen?
A
Bij een rivier
B
Bij een kruispunt van wegen
C
Bij een kasteel
D
Bij een klooster

Slide 22 - Quizvraag

Eigen baas zijn
  • De nieuwe steden ontstonden op het gebied van een heer. 
  • De graaf of hertog was de baas over het hele gebied. Dus ook in de stad. 
  • Toen steden steeds rijker werden wilden ze eigen baas zijn.
  • Burgers vroegen de heer om stadsrechten.

Slide 23 - Tekstslide

Eigen baas zijn
  • Met stadsrechten kon een stad zichzelf besturen.
  • Andere rechten waren bijvoorbeeld een stadsmuur bouwen.
  • In ruil voor stadsrechten: belasting betalen en helpen bij een oorlog.

Slide 24 - Tekstslide

Eigen baas zijn
  • Met stadsrechten mocht een stad zichzelf besturen, rechtspreken, een markt organiseren en een stenen stadsmuur bouwen. 
  • In ruil voor stadsrechten moest men de heer belasting betalen en hem helpen in een oorlog.
Met stadsrechten bouwde Zutphen een echte muur en een slotgracht. 

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Schout, schepenen en burgemeester
  • Hoe werd een Middeleeuwse stad bestuurd?
  • De schout was de baas over de rakkers en de schepenen.
  • Zijn rakkers kun je zien als politie. 
  • Schepenen waren de rechters en bepaalden de straffen.

Slide 27 - Tekstslide

Schout, schepenen en burgemeester
  • De burgermeester was de baas van de stadsraad. Zij beslisten over bijvoorbeeld belasting, verdediging en markten. 
  • Soms had een stad meerdere burgemeesters.
  • De schout, schepenen en burgemeester bestuurden de stad.
De macht in middeleeuwse steden was vaak in handen van de rijkere families. 

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Wat is geen stadsrecht?
A
Een markt organiseren
B
Een stadsmuur bouwen
C
Rechtspreken
D
Belasting betalen aan de heer

Slide 30 - Quizvraag

Wat was de rol van een schout in de middeleeuwse stad
A
Hij was de baas van de rakkers en de schepenen
B
Hij gaf advies aan de schepenen
C
Hij was de baas over de kerk of kathedraal
D
Hij bepaalde de straffen voor misdadigers

Slide 31 - Quizvraag

Schout
Rakkers
Schepenen
Burgemeester
Bepalen de straffen van een misdaad
Hoofd van de politie
Politie
Baas van de stadsraad

Slide 32 - Sleepvraag

Hoe zit dat nu?
  • Elke gemeente of stad heeft een eigen bestuur. 
  • De bewoners kiezen elke vier jaar hun gemeenteraad. 
  • De gemeenteraadsleden maken plannen, stellen de regels vast en kiezen de wethouders . 
  • Wethouders voeren de besluiten van de gemeenteraad uit.  
  • De regering benoemt de burgemeester. Hij is voorzitter van de gemeenteraad en hoofd van de politie in de gemeente.

Slide 33 - Tekstslide

Welke vragen heb je nog over paragraaf 5.1?

Slide 34 - Open vraag

5.1 Nieuwe steden
Maak opdracht 5 t/m 10 van paragraaf 5.1.
Oefen met de begrippen van paragraaf 5.1.

Slide 35 - Tekstslide