Je gaat met een andere leerling in een huis wonen.
Waar is dat huis? Wat voor huis is dat?
Hoe gaat jullie woonkamer eruitzien?
Schrijf in een tekst:
- waar dat huis is;
- wat voor huis dat is;
- hoe groot de woonkamer is;
- wat er in de kamer staat;
- wat er aan de muur hangt;
- welke kleuren de kamer heeft.