1. Je kent de verschillende soorten overige kosten.
2. Je kan rekenen met overige kosten.
HUISWERK: Opdrachten 1.6 en 1.7
Slide 8 - Tekstslide
Als je een bedrijf hebt wil graag winst maken. Je gaat leren hoe jij kan uitreken of dat ook echt zo is.
Slide 9 - Tekstslide
Omzet = Wat de klanten jou in totaal betalen. Dit heet ook wel de verkoopopbrengst. Jij hebt bijvoorbeeld voor €3000,- op een dag verkocht, dan is dat jouw omzet van die dag.
Inkoopwaarde = Wat jezelf, als ondernemer, voor de producten hebt betaald. Jij hebt bijvoorbeeld voor €1250 aan bloemen gekocht. Deze heb jij weer verkocht voor €2400. Dan is €1250 jou inkoopwaarde
Bedrijfskosten = Alle andere kosten die een ondernemer maakt, zoals de huur van een pand, de lonen van de medewerkers en de elektriciteit die wordt gebruikt.
Slide 10 - Tekstslide
Geef een voorbeeld van bedrijfskosten
Slide 11 - Open vraag
Leg in je eigen woorden uit wat de inkoopwaarde is.
Slide 12 - Open vraag
Slide 13 - Video
Slide 14 - Tekstslide
Stijn heeft deze week een omzet van €3500. De inkoopwaarde is €1500. Wat is zijn Brutowinst?
Slide 15 - Open vraag
Mag hij deze Brutowinst houden? Waarom wel/niet?
Slide 16 - Open vraag
Zet in de goede volgorde
1
2
3
4
5
Nettowinst
Bedrijfskosten
Brutowinst
Omzet
Inkoopwaarde
Slide 17 - Sleepvraag
Omzet = €18.000 Inkoopwaarde= €6.000 Bedrijfskosten= €9.000 Wat is de Brutowinst?
Slide 18 - Open vraag
Omzet = €18.000 Inkoopwaarde= €6.000 Bedrijfskosten= €9.000 Wat is de nettowinst?
Slide 19 - Open vraag
Omzet = €18.000 Bedrijfskosten= €9.000 Nettowinst = €1.500 Wat is de inkoopwaarde?
Slide 20 - Open vraag
Aan de slag!
Wat? Keuzewerktijd
Hoe? Volgens het stoplicht
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.