Uitspraak lettergrepen en klemtoon 10 september

Uitspraak
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Uitspraak

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Les 1
 Lettergrepen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies





Doelen van de les:
- Je weet waarom duidelijk spreken belangrijk is
- Je kan woorden in lettergrepen verdelen
- Je weet wat klemtoon is en hoe je die gebruikt

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitspraak 

Waarom is duidelijk praten belangrijk?
Welke ervaringen heb je opgedaan?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kun je duidelijker leren spreken?

- lettergrepen

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel lettergrepen hoor je?

1.                                              6.
2.                                              7.
3.                                              8.
4.                                              9.
5.                                              10.

Slide 6 - Tekstslide

  1. situatie (4)
  2. collega (3)
  3. brieven (2)
  4. enveloppen (4)
  5. postkamer (3)
  6. café (2)
  7. tafeltje (3)
  8. bestelling (3)
  9. belangrijk (3)
  10. oplossing (3)

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 2
Klemtoon

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Video

  1. situatie (4)
  2. bespreek- (2)
  3. collega (3)
  4. enveloppen (4)
  5. postkamer (3)
  6. café (2)
  7. tafeltje (3)
  8. bestelling (3)
  9. belangrijk (3)
  10. oplossing (3)
1. si- tu- a- tie                                
2. col- le- ga
3. brie- ven
4. en- ve- lop- pen                 KLemtoon?
5. post- ka- mer
6. ca- fe 
7. ta- fel- tje
8. be- stel- ling
9. be- lang- rijk
10. op- los- sing

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. ambitieus
2. uitsluitend
3. van te voren
4. de enige
5. de basisschool
6. de middelste
7. dagelijks
8. het geval
9. de achterbank
10. zingen
11. opvoeden
12. in ieder geval

Hoeveel lettergrepen?
Waar ligt de klemtoon?

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel lettergrepen heeft jouw naam?
Ga bij het juiste groepje staan:
1.
2.
3.
4.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

               Les 3                  Ritme

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het einde van de les weet je:
- wat ritme in een zin is

Aan het einde van de les kun je:
- belangrijke woorden in de zin klemtoon geven. (= ritme)
- door de klemtoon de vraag herkennen. 


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Ik drink koffie.
Ik drink vanmiddag koffie.
Ik drink vanmiddag koffie in de stad.
Hoe klinkt het ritme 
in deze zinnen?

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is ritme?

In Nederlandse zinnen:
  • Hebben sommige lettergrepen klemtoon. Andere   niet.
  • Hebben belangrijke woorden klemtoon. 

  • Als je de onbelangrijke woorden weglaat, begrijp je nog steeds wat er staat.


Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Gedicht voorlezen.
Let op het ritme: welke woorden heb je onthouden?
Dezelfde zin, andere betekenis (uitleg)

Met wie fiets je morgen naar het bos?
Waar fiets je morgen naartoe met je moeder?
Wanneer fiets je met je moeder naar het bos?
Hoe ga je morgen met je moeder naar het bos?
Morgen fiets ik met mijn moeder naar het bos.

Morgen fiets ik met mijn moeder naar het bos.

Morgen fiets ik met mijn moeder naar het bos.

Morgen fiets ik met mijn moeder naar het bos.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samen oefenen

Stel vragen. Begin de vraag met: 
wie? 
wanneer? 
hoe? 
waar?

Mijn zus en ik gaan deze zomer met de auto naar Duitsland.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ritmespel
Werk in tweetallen.

A. Wat ga je doen?                    B. Ik ga brood bakken.
A. Wanneer ga je dat doen?   B. Ik ga vanavond brood bakken.
A. Waar ga je dat doen?           B. Ik ga vanavond thuis brood bakken.
A. Met wie ga je dat doen?      B. Ik ga vanavond thuis met mijn zus 
                                                             brood bakken.
timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Video

Deze slide heeft geen instructies