Spelling meervoudswoorden

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Woorden die eindigen op -y 

         met daarvoor een medeklinker
 krijgen bij meervoud    's

buddy's   intercity's
baby's    hobby's
jury's    rally's
Woorden die eindigen op -y

      met daarvoor een 
klinker
     
(a e i o u)
 krijgen bij meervoud
  -s

smileys
sprays
gameboys 

Slide 3 - Tekstslide

Wat is goed?
A
buggys
B
buggy's

Slide 4 - Quizvraag

Wat is goed?
A
trolleys
B
trolley's

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Waar ligt de klemtoon?
 PORIE                 OLIE
         PORTIE                BACTERIE
   KOLONIE                CALORIE

    FINANCIËN                CATEGORIEËN

Slide 7 - Tekstslide

Waar ligt de klemtoon?
 PORIE                 OLIE
          FOBIE                 BACTERIE
   KOLONIE                CALORIE

    FINANCIËN                CATEGORIEËN

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Het meervoud van kolonie is:
A
koloniën
B
kolonieën

Slide 10 - Quizvraag

Het meervoud van melodie is:
A
melodiën
B
melodieën

Slide 11 - Quizvraag

Het meervoud van genie is:
A
geniën
B
genieën

Slide 12 - Quizvraag

Het meervoud van tralie is:
A
traliën
B
tralieën

Slide 13 - Quizvraag

Het meervoud van bacterie is:
A
bacteriën
B
bacterieën

Slide 14 - Quizvraag

Je schrijft ’s als er met -s
een verkeerde uitspraak zou ontstaan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Het meervoud van logo is:
A
logos
B
logo's
C
logoos

Slide 16 - Quizvraag

Het meervoud van website is:
A
websites
B
website's

Slide 17 - Quizvraag

Het meervoud van reclamebureau is:
A
reclamebureaus
B
reclamebureau's

Slide 18 - Quizvraag

Het meervoud van design is:
A
designs
B
design's

Slide 19 - Quizvraag

Het meervoud van accu is:
A
accu's
B
accus
C
accuus

Slide 20 - Quizvraag

Er zijn woorden die alleen een ev-vorm of mv-vorm hebben.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Wat is goed?
A
groenten
B
groentes
C
allebei goed
D
allebei fout

Slide 22 - Quizvraag

Wat is goed?
A
tweën
B
tweeën
C
twëen
D
tweëen

Slide 23 - Quizvraag

Wat is goed?
A
skieën
B
skiën

Slide 24 - Quizvraag

Het meervoud van technicus is:
A
technicussen
B
technici

Slide 25 - Quizvraag

Wat is goed?
A
kommaas
B
kommas
C
komma's
D
kommaa's

Slide 26 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Alineas
B
Alinea's

Slide 27 - Quizvraag

Een woord dat niet bestaat is:
A
medicus
B
datums
C
musea's
D
criteria

Slide 28 - Quizvraag

Welk woord heeft geen meervoud?
A
Vee
B
Rijst
C
Rommel
D
Al deze woorden hebben geen meervoud

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Link

Slide 31 - Link