Meewerkend voorwerp

Pak je boek
en begin met lezen.
timer
15:00
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Pak je boek
en begin met lezen.
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Deze les
Lezen
Vragen over het huiswerk
Meewerkend voorwerp
Zelf aan de slag met meewerkend voorwerp

Slide 3 - Tekstslide

Aan het einde van de les:
  • Weet je wat een meewerkend voorwerp is.
  • Hoe je een meewerkend voorwerp kunt vinden.

Slide 4 - Tekstslide

Vragen over huiswerk?

Slide 5 - Tekstslide

Toets!!


M1MH2: donderdag 9 november
M1MHW3: vrijdag 10 november

Slide 6 - Tekstslide

Toets!
Grammatica zinsontleding:
Persoonsvorm
Zindelen
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Toets!
De moeilijke woorden van hoofdstuk 20, 21, 33, 75, 76 en 77

Slide 7 - Tekstslide

Schrijf voor jezelf op wat de onderdelen zijn die we tot nu toe behandeld hebben en hoe je ze kunt vinden.

Slide 8 - Open vraag

Stappen ontleden
1. Zoek de persoonsvorm.
2. Zet zinsdeelstrepen.
3. Wat is het werkwoordelijk gezegde? Alle werkwoorden in de zin
4. Wat is het onderwerp? De doener
      Wie of wat + persoonsvorm.
5. Is er een lijdend voorwerp? De onderganer 
      Wie of wat + onderwerp + gezegde 
 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

meewerkend voorwerp

Slide 11 - Woordweb

Meewerkend voorwerp
De ontvanger

Slide 12 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp 

1. Noteer het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp. 
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 
3. Controleer of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen. 

Slide 13 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp komt voor in zinnen waarin iemand iets 'vertelt' (uitleggen, zeggen, enzovoort) of 'geeft' (lenen, sturen, overhandigen, enzovoort).


Tip!
Bij het meewerkend voorwerp moet je de woorden 'aan' of 'voor' toe kunnen voegen of weg kunnen laten.

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat: opdracht 1 t/m 11 van hoofdstuk 76.
Hoe: zelfstandig
Hulpmiddel: je boek
Tijd: 10 minuten in stilte, daarna samenwerkend  
Uitkomst: je antwoorden opgeschreven in je schrift. 
Klaar?: kijk je antwoorden na, lezen, ander vak of werk verder volgens studiewijzer. 
timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
aan/voor wie + pv + ow +lv?
B
aan/voor wie + ow + lv?
C
aan/voor wie + wg + ow +lv?
D
aan/voor wie + wg + lv?

Slide 16 - Quizvraag

Als er geen meewerkend voorwerp is kan er wel een lijdend voorwerp zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Als er geen lijdend voorwerp is kan er wel een meewerkend voorwerp zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de pv?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
verdwaalde
B
toerist
C
vroeg
D
de weg

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het wg?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
zongen een vrolijk welkomstlied
B
zongen voor
C
zongen
D
alle aanwezigen

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het ow?
Zal de oud-kampioen vanavond de winnaar een medaille opspelden?
A
de winnaar
B
de oud-kampioen
C
zal
D
een medaille

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
de verdwaalde toerist
B
de politie
C
vroeg
D
de weg

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het mv?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
voor de jarige
B
de jarige
C
alle aanwezigen
D
een vrolijk welkomstlied

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 25 - Quizvraag

In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is.
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Alles voor de persoonsvorm is één zinsdeel.
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quizvraag

Zoek het meewerkend voorwerp!
Shirley kocht zes rozen voor haar vriend voor Valentijnsdag.
A
voor haar vriend
B
zes rozen
C
haar vriend
D
voor Valentijnsdag

Slide 29 - Quizvraag

Zoek het meewerkend voorwerp.
De kleine jongen gaf de reus geen kans meer.
A
de kleine jongen
B
de reus
C
geen kans
D
er is geen meewerkend voorwerp

Slide 30 - Quizvraag

Wat is in de volgende zin het meewerkend voorwerp?
- de postbezorger overhandigde de klant de bestelling
A
De postbezorger
B
De klant
C
De bestelling
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 31 - Quizvraag

Volgende les
Nakijken ontleden
Verkiezingen
Fictiedossier of oefenen ontleden

Slide 32 - Tekstslide