Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
2 havo les 21 deel 2 voornaamwoorden
1 / 41
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
In deze les zitten
41 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
1 video
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Voornaamwoorden
Een voornaamwoord
verwijst
naar
mensen, dieren of dingen
zonder deze bij naam te noemen.
Voornaamwoorden worden gebruikt in plaats van een zelfstandig naamwoord.
Voornaamwoorden hebben zelf niet direct betekenis: ze verwijzen naar woorden die wel betekenis hebben.
Er zijn 8 verschillende voornaamwoorden.
Slide 2 - Tekstslide
Waarom een voornaamwoord?
A. Tante had een boek aan Jan gegeven. Jan bedankte tante voor het boek. Tante vertelde Jan dat het boek erg leuk was.
B. Tante had een boek aan Jan gegeven.
Hij
bedankte
haar
voor het boek.
Ze
vertelde
hem
dat
het
erg leuk was.
Slide 3 - Tekstslide
Acht voornaamwoorden
Verwijst naar zelfstandig naamwoorden.
1e persoon ben jezelf-ik
2e persoon iem. met wie je praat
3e persoon iem. waarover je praat
Geeft bezit aan. Staat meestal meteen voor zelfst. nw.
Wijst naar iets. Kan alleen staan of meteen voor zelfst. nw.
Persoonlijk vnw.
Bezittelijk vnw.
Vragend vnw.
Niet elk vraagwoord is een vragend voornaamwoord.
Aanwijzend vnw.
Heeft betrekking op woord dat er vlak voor staat.
Wederkerend vnw.
Geeft iets vaags aan.
Wederkerig vnw.
Alleen het woordje 'elkaar'.
Betrekkelijk vnw.
Hoort bij het wederkerend werkwoord
Onbepaald vnw.
Slide 4 - Tekstslide
Wat zijn vragend voornaamwoorden?
A
wie, wat, welke, wat voor, wat voor een, wiens
B
Wat, wanneer, waarom
C
Hoezo, hoe, welke, wiens
D
Waar, waarheen, waarvandaan
Slide 5 - Quizvraag
hulp werkwoord
aanwijzend vnw
voorzetsel
lidwoord
zelfstandig nw
bijvoeglijk nw
zelfstandig werkwoord
vragend voornaamwoord
wie
heeft
die
moeilijke
vraag
bedacht ?
Slide 6 - Sleepvraag
wie, wat, welke, wat voor (een)
Slide 7 - Tekstslide
Vragend voornaamwoord
De vragende voornaamwoorden (vr. vnw) zijn:
wie
,
wat
,
welk(e)
en
wat voor (een)
.
Meestal staan ze aan het begin van een vraagzin.
Soms staan ze midden in een zin. Dan zijn ze wat lastiger te herkennen.
Door de zin vragend te maken, komt het vragend voornaamwoord vooraan in de zin te staan.
Kun je mij vertellen
wat voor
mobiel jij hebt?
Wat voor
een mobiel heb jij?
Slide 8 - Tekstslide
Let op!
Vraagwoorden als waarom, hoe, waarin, waarmee enz. verwijzen
niet
naar mensen of dingen.
Ze verwijzen naar redenen, tijden of plaatsen.
Dit zijn dan ook
geen
vragende voornaamwoorden.
Dit zijn voorbeelden van
bijwoorden
: deze woordsoort wordt later apart behandeld.
Slide 9 - Tekstslide
Wat heb je gisteren gedaan?
'Wat' is een..
A
Vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord
Slide 10 - Quizvraag
Kun je mij vertellen wie het schoolfeest dit jaar organiseert?
'wie' is een...
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord
Slide 11 - Quizvraag
Mijn vader bracht ons naar dat schoolfeest.
'dat' is een...
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord
Slide 12 - Quizvraag
Waarom wil je graag die nieuwe film zien?
Is 'Waarom' een vragend voornaamwoord?
A
ja
B
nee
C
D
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Video
Over welke woordsoorten
ging dit liedje?
A
zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
D
voorzetsels
Slide 15 - Quizvraag
Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijke voornaamwoorden (pers. vnw) verwijzen naar een persoon,
een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.
Persoonlijke voornaamwoorden zijn aparte zinsdelen, die je als onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp kunt benoemen.
Slide 16 - Tekstslide
Let op!
Het
is alleen een persoonlijk voornaamwoord als het een apart zinsdeel is. Als het een deel van een zinsdeel is, is het een lidwoord.
voorbeeld
Het
is opgeknapt. --> Het = persoonlijk voornaamwoord
Het
weer
is opgeknapt. --> Het = bepaald lidwoord.
Het
hoort in deze zin bij het zelfstandig naamwoord
weer
.
Slide 17 - Tekstslide
Truc
Twijfel je of het om een persoonlijk voornaamwoord gaat?
Vervang het persoonlijk voornaamwoord dan door een naam.
Lukt dat? --> Persoonlijk voornaamwoord!
voorbeeld
Hij heeft heel goed zijn best gedaan vandaag.
Frenkie heeft heel goed zijn best gedaan vandaag.
Slide 18 - Tekstslide
Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw) geeft een bezit aan.
Het kan bijvoeglijk of zelfstandig in een zin voorkomen.
Bij zelfstandig gebruik staat er een lidwoord voor.
voorbeeld
Heb je
haar
samenvatting gebruikt? --> bijvoeglijk gebruikt
Je kunt beter
de zijne
gebruiken. --> zelfstandig gebruikt
Slide 19 - Tekstslide
Let op!
Ben je
jouw
kluissleutel kwijt?
jouw
= bezittelijk voornaamwoord
Deze kluissleutel is van
jou
.
jou
= persoonlijk voornaamwoord
Slide 20 - Tekstslide
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoordenPpppppp
Slide 21 - Tekstslide
Tot welke woordsoort behoren de volgende woorden?
ik , hij , wij , jullie
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord
Slide 22 - Quizvraag
Ik heb het vanmorgen in de krant gelezen.
'het' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord
Slide 23 - Quizvraag
Dit is niet onze boom, maar hun boom.
'onze' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord
Slide 24 - Quizvraag
Die rode fiets is van jou.
'jou' is een ...
A
bezittelijk voornaamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
Slide 25 - Quizvraag
Wat zijn de persoonlijke voornaamwoorden uit deze zin:
Gisteren zag ik Antoinette en zij zei blozend tegen mij: 'Jouw broer is erg knap!'
A
ik
B
ik - zij
C
ik - zij - mij
D
ik - zij - mij - jouw
Slide 26 - Quizvraag
Het aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw) wijst iets of iemand aan.
Er zijn
vier
aanwijzende voornaamwoorden:
Bij een de-woord gebruik je altijd die of deze:
d
e
ze
school,
die
sporter.
Bij een het-woord gebruik je altijd dit of dat:
dit
huis,
dat
gebouw.
Het aanwijzend voornaamwoord kan ook zelfstandig gebruikt worden.
Het vervangt dan woorden die je er achter kunt denken.
Geef
dat (boek)
eens aan!
Een aanwijzend voornaamwoord kan ook naar een zin verwijzen.
Aanwijzend voornaamwoord
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Onbepaald voornaamwoord
Slide 29 - Tekstslide
Als iemand een medaille wint, ben jij het wel.
'iemand' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord
Slide 30 - Quizvraag
Wederkerig voornaamwoord
Elkaar
=
wederkerig voornaamwoord voor alle meervoudsvormen
Wij schrijven
elkaar
.
Jullie kennen
elkaar
.
Zij plagen
elkaar
.
Wederkerig = het komt van beide kanten
Slide 31 - Tekstslide
Wederkerend voornaamwoord
Andere werkwoorden komen
soms
met
een wederkerend voornaamwoord voor:
zich
wassen: Zij wast
zich
/ Zij wast haar auto
zich
scheren: Hij scheert
zich
/ Hij scheert zijn baard
Slide 32 - Tekstslide
Slide 33 - Tekstslide
Wederkerend voornaamwoord
Wederkerende voornaamwoorden zijn woorden als
me, je, zich
en
ons.
Deze woorden slaan terug op het onderwerp.
wederkeren = terugkeren
Sommige werkwoorden hebben
altijd
een wederkerend voornaamwoord bij zich:
z
ich
vergissen /
zich
aanstellen /
zich
voornemen
Ik vergis
me
/ Hij stelt
zich
aan / Wij nemen
ons
voor
Het wederkerend voornaamwoord past zich aan het onderwerp van de zin aan.
Slide 34 - Tekstslide
Truc!
Twijfel je of het om een wederkerend voornaamwoord gaat?
Voorbeeld
Je
vergist
je
toch nooit?
Oplossing: vervang
je
door
hij
Hij
vergist
zich
toch nooit?
Je verandert in zich, je is dus het wederkerend voornaamwoord!
Slide 35 - Tekstslide
Sandra verslikt zich in die snoepjes van jou.
Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
zich
B
jou
Slide 36 - Quizvraag
Wij bemoeien ons niet met zijn zaken.
Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
Wij
B
zijn
C
ons
Slide 37 - Quizvraag
Moet je je nog wassen vandaag?
Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
eerste 'je'
B
tweede 'je'
Slide 38 - Quizvraag
Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Die broer van jou
B
Ik schaam me
C
Ik lees ze niet
D
Hij heeft geleerd
Slide 39 - Quizvraag
Zij geven elkaar een cadeau.
'elkaar' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord
Slide 40 - Quizvraag
Verder oefenen
Oefen zo veel mogelijk!
Er zijn veel oefeningen online te vinden:
1. Numo
2. cambiumned.nl
3. jufmelis.nl
4. De lessenserie over de woordsoorten in LessonUp
VEEL SUCCES!
Slide 41 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Voornaamwoorden
Januari 2024
- Les met
46 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Grammatica B Voornaamwoorden
April 2024
- Les met
23 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
P4-Herhaling voornaamwoorden
Mei 2023
- Les met
34 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
havo 3 les 15 deel 4
December 2021
- Les met
45 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Voornaamwoorden!
December 2022
- Les met
39 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
VWO 2 - Studyflow - Grammatica - G3.2
September 2022
- Les met
40 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Herhaling woordsoorten - voornaamwoorden
November 2022
- Les met
44 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Herhaling woordsoorten - voornaamwoorden
December 2022
- Les met
40 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2