week 21 en maandag week 22
Als ik iets opzoek in het woordenboek, gebruik ik de leesstrategie:
A
Verkennend lezen
B
Intensief lezen
C
Globaal lezen
D
Zoekend lezen
1 / 28
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Als ik iets opzoek in het woordenboek, gebruik ik de leesstrategie:
A
Verkennend lezen
B
Intensief lezen
C
Globaal lezen
D
Zoekend lezen
Slide 1 - Quizvraag
Als ik een leesboek lees, gebruik ik de leesstrategie:
A
Zoekend lezen
B
Globaal lezen
C
Intensief lezen
D
Verkennend lezen
Slide 2 - Quizvraag
Het doel van reclame is:
A
Overtuigen
B
Activeren
C
Amuseren
D
Informeren
Slide 3 - Quizvraag
Bij welke leesstrategie zou ik woorden die ik niet begrijp op moeten zoeken in het woordenboek?
A
Verkennend lezen
B
Intensief lezen
C
Globaal lezen
D
Zoekend lezen
Slide 4 - Quizvraag
Bij welke leesstrategie hoef ik NIET alle woorden te begrijpen?
A
Globaal lezen
B
Intensief lezen
C
Verkennend lezen
D
Zoekend lezen
Slide 5 - Quizvraag
Bij welke leesstrategie bekijk ik de titel, tussenkopjes, plaatjes, dikgedrukte woorden en de bron?
A
Verkennend lezen
B
Intensief lezen
C
Globaal lezen
D
Zoekend lezen
Slide 6 - Quizvraag
Als ik iets opzoek op internet, gebruik ik de leesstrategie:
A
Verkennend lezen
B
Zoekend lezen
C
Globaal lezen
D
Intensief lezen
Slide 7 - Quizvraag
Ik moet leren voor een toets, welke leesstrategie pas ik toe?
A
Zoekend lezen
B
Intensief lezen
C
Verkennend lezen
D
Globaal lezen
Slide 8 - Quizvraag
Iedere tekst is voor een bepaalde groep bedoeld. Dit noem je de doelgroep.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quizvraag
Hoe kun je beter worden in Begrijpend Lezen?
A
Lees een boek
B
Lees een tijdschrift
C
Lees een wetenschappelijk artikel
D
Lees!
Slide 10 - Quizvraag
Bij verkennend lezen...
A
...probeer je de tekst te begrijpen en wil je precies weten wat erin staat.
B
...probeer je een eerste indruk van de tekst te krijgen.
C
...probeer je de tekst uit je hoofd te leren.
D
...probeer je in de tekst te vinden wat je zoekt.
Slide 11 - Quizvraag
Bij nauwkeurig lezen...
A
...probeer je de tekst te begrijpen en wil je precies weten wat erin staat.
B
...probeer je een eerste indruk van de tekst te krijgen.
C
...probeer je de tekst uit je hoofd te leren.
D
...probeer je in de tekst te vinden wat je zoekt.
Slide 12 - Quizvraag
Wat is zoekend lezen?
A
Naar plaatjes kijken, kopjes lezen, eerste en laatste zin lezen
B
Een tekst vlot doorlezen, niet woord voor woord
C
Specifieke informatie in de tekst zoeken
D
De tekst zorgvuldig lezen
Slide 13 - Quizvraag
Wat is studerend lezen?
A
Een tekst vlot doorlezen, niet woord voor woord
B
Specifieke informatie in de tekst zoeken
C
De tekst zorgvuldig lezen
D
De tekst meerdere keren zorgvuldig lezen
Slide 14 - Quizvraag
TEKSTOPBOUW IS?
A
de informatie in de tekst
B
informatie in de tekst op alfabet
C
de informatie in een logische volgorde
D
informatie over de tekst
Slide 15 - Quizvraag
Een goede tekst bestaat uit de volgende indeling:
Inleiding - kern - slot
Inleiding - kern - slot
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quizvraag
Wat is de meest voorkomende tekst opbouw?
A
driedeling: inleiding - uitleg - slot
B
tweedeling: inleiding - slot
C
tweedeling: inleiding - kern
D
driedeling: inleiding - kern - slot
Slide 17 - Quizvraag
Wat is een kernzin?
A
De eerste zin van de inleiding.
B
De laatste zin van het slot.
C
De belangrijkste zin van een tekst.
D
De belangrijkste zin van een alinea.
Slide 18 - Quizvraag
Waar of niet waar: de hoofdgedachte noteer je in een hele zin.
A
waar
B
niet waar
Slide 19 - Quizvraag
Waar of niet waar: het onderwerp van een tekst noteer je in een of enkele woorden
A
waar
B
niet waar
Slide 20 - Quizvraag
Feit of mening:
Vandaag is het donderdag.
Vandaag is het donderdag.
A
feit
B
mening
Slide 21 - Quizvraag
Feit of mening?
Hij praat heel snel.
Hij praat heel snel.
A
mening
B
feit
Slide 22 - Quizvraag
Feit of mening?
Morgen moet ik naar de tandarts.
Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening
Slide 23 - Quizvraag
De introductie van het onderwerp staat in....
A
de inleiding
B
het middenstuk
C
het slot
Slide 24 - Quizvraag
De conclusie staat in...
A
de inleiding
B
het middenstuk
C
het slot
Slide 25 - Quizvraag
Voorbeelden staan in....
A
de inleiding
B
het middenstuk
C
het slot
Slide 26 - Quizvraag
De samenvatting staat in.....
A
de inleiding
B
het middenstuk
C
het slot
