les 4: moeilijke woordenwijzer, feiten/meningen

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Leg je spullen voor Nederlands op je tafel
- Ga alvast lezen in je leesboek



1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Leg je spullen voor Nederlands op je tafel
- Ga alvast lezen in je leesboek



Slide 1 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk  bespreken
Zijn er nog vragen na het lezen van hoofdstuk 3?

Slide 3 - Tekstslide

2.5: grammatica
korte terugblik
Wat weet je nog over:


Indeling van een tekst.
- wat was ook alweer een alinea?
- Hoe zit de indeling van een tekst eruit?
- Waar in de tekst worden de deelonderwerpen beschreven
- Wat kan er allemaal in de inleiding staan?
- Wat kan er allemaal in het slot staan?
- tekstdoelen, tekstsoorten, tekstvormen
- onderwerp vinden en de deelonderwerpen bepalen. 

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen 
  • Ik weet wat feiten en meningen zijn
  • Ik kan feiten en meningen herkennen
  • Ik kan de moeilijke woordenwijzer toepassen 

Slide 5 - Tekstslide

Feiten en meningen
In teksten kom je feiten en meningen tegen. Het is erg belangrijk om het verschil tussen feiten en meningen te herkennen. Een mening is wat iemand vindt en een feit is iets dat vaststaat. 

Een mening is wat een persoon van iets vindt.                            
  • Bijvoorbeeld: het is al laat / chocolade is lekker. 
Meningen verschillen vaak. Andere woorden voor mening zijn: standpunt, oordeel, opinie en opvatting.


Slide 6 - Tekstslide

Een feit is iets wat werkelijk zo is of wat echt is gebeurd. 
  • Bijvoorbeeld: het is nu twaalf uur / in deze chocoladereep zit suiker. 

Feiten zijn dingen die je kunt controleren en dingen die bijvoorbeeld onderzocht zijn.
Soms proberen mensen te doen alsof iets een feit is, terwijl het eigenlijk een mening is. Ze doen dat vaak om mensen te overtuigen. Argumenten met feiten zijn vaak sterke argumenten.

Slide 7 - Tekstslide

Feit of mening?
Lezen is leuk
A
feit
B
mening

Slide 8 - Quizvraag

Feit of mening?
Koken is moeilijk.
A
feit
B
mening

Slide 9 - Quizvraag

Een paard is een zoogdier.
Feit of mening?
A
feit
B
mening

Slide 10 - Quizvraag

''Spinazie is vies''. Is dit een feit of mening?
A
feit
B
mening

Slide 11 - Quizvraag

Feit of mening?
Mijn broek is blauw.
A
feit
B
mening

Slide 12 - Quizvraag

Feit of mening:
Vandaag is het maandag.
A
feit
B
mening

Slide 13 - Quizvraag

Feit of mening?:
Eten is saai.
A
Feit
B
Mening.

Slide 14 - Quizvraag

"levensgevaarlijk dus!"
Feit of mening?
A
Feit
B
Mening

Slide 15 - Quizvraag

Morgen moet ik naar de tandarts.

Feit of mening?
A
feit
B
mening

Slide 16 - Quizvraag

Feit of mening?
Ik heb geen broers.
A
feit
B
mening

Slide 17 - Quizvraag

Moeilijke woordenwijzer
2. Zo ja, kun je de betekenis afleiden uit de context (= zinnen in de buurt van het woord)?
Bijvoorbeeld: in de tekst staat
• een omschrijving;
• een synoniem;
• een voorbeeld;
• een woord met de tegengestelde betekenis;
• een zin die je op een idee brengt.

• Zoek het woord op in een woordenboek of vraag de betekenis aan iemand.

Slide 18 - Tekstslide

Moeilijke woordenwijzer
3. Geen aanwijzing in de tekst?
• Zoek het woord op in een woordenboek of vraag de betekenis aan iemand.

Wanneer je een woordenboek gebruikt, lees je niet het hele woordenboek. Je hebt een vraag en je zoekt in het woordenboek alleen het antwoord op die vraag. Deze leesstrategie heet zoekend lezen.

Slide 19 - Tekstslide

Moeilijke woordenwijzer
Gebruik de Moeilijkewoordenwijzer als je tijdens het lezen een woord tegenkomt die je niet kent.

1. Stel eerst de vraag: is het woord belangrijk? Misschien begrijp je de tekst ook wel zonder dat je weet wat de betekenis is. Als dat zo is, dan lees je gewoon verder.  


Slide 20 - Tekstslide

Moeilijke woordenwijzer
2. Zo ja, kun je de betekenis afleiden uit de context (= zinnen in de buurt van het woord)?
Bijvoorbeeld: in de tekst staat
• een omschrijving;
• een synoniem;
• een voorbeeld;
• een woord met de tegengestelde betekenis;
• een zin die je op een idee brengt.

• Zoek het woord op in een woordenboek of vraag de betekenis aan iemand.

Slide 21 - Tekstslide

Moeilijke woordenwijzer
3. Geen aanwijzing in de tekst?
• Zoek het woord op in een woordenboek of vraag de betekenis aan iemand.

Wanneer je een woordenboek gebruikt, lees je niet het hele woordenboek. Je hebt een vraag en je zoekt in het woordenboek alleen het antwoord op die vraag. Deze leesstrategie heet zoekend lezen.

Slide 22 - Tekstslide

Afsluiting
Waar wil jij nog op terugkomen of extra oefenen mbt: 

- tekstdoelen, tekstsoorten, tekstvormen
- onderwerp en deelonderwerpen
- indeling van de tekst
- inhoud van een inleiding of slot 

Slide 23 - Tekstslide

Aan het werk
  • Lees in je werkboekje van leesvaardigheid hoofdstuk 3 & 4 door en noteer je vragen
  • Maken én nakijken de opdrachten 19 tm 23 leestaak blz. 89 hoofdstuk 2

Klaar? 
  1. nakijken
  2. woorden oefen met de woordtrainer of lezen in je leesboek

Niet klaar? dan is dit je huiswerk

Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk
  • Lees in je werkboekje van leesvaardigheid hoofdstuk 3 & 4 door en noteer je vragen
  • Maken én nakijken de opdrachten 19 tm 23 leestaak blz. 89 hoofdstuk 2

Slide 25 - Tekstslide