21-1 Lowan thema 2 Het lichaam dag 3, voorzetsels en getallen herhaling

het lichaam
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1,2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

het lichaam

Slide 1 - Tekstslide

de lip
het haar
het oor
de neus
het oog
de kin
het hoofd

Slide 2 - Sleepvraag

de elleboog
het gebit
de borst
de heup
de tong
de tand
de schouder

Slide 3 - Sleepvraag

Herhaling
Schrijf het woord op dat beschreven wordt.
Schrijf ook 'de' of 'het'.

Slide 4 - Tekstslide

Het zit onder je net en boven je billen.

Slide 5 - Open vraag

Het is lang, je kan ermee lopen en je hebt er twee van.

Slide 6 - Open vraag

Het zit tussen je bovenbeen en onderbeen en zorgt dat je been kan buigen.

Slide 7 - Open vraag

Hier zitten vijf tenen aan.

Slide 8 - Open vraag

Het zit aan je voet en je hebt er aan iedere voet vijf van.

Slide 9 - Open vraag

Hier heb je er twintig van.

Slide 10 - Open vraag

Hiermee kan je denken. Het zit in je hoofd.

Slide 11 - Open vraag

Het zit in je borst en het klopt.

Slide 12 - Open vraag

Hiermee kan je ademen. Je hebt er twee van.

Slide 13 - Open vraag

Het zit in je buik en is wel 9 meter lang.

Slide 14 - Open vraag

Hier kan je op zitten.

Slide 15 - Open vraag

Hier zijn de woorden nog een keer.

Slide 16 - Tekstslide

de rug

Slide 17 - Tekstslide

het been

Slide 18 - Tekstslide

de knie

Slide 19 - Tekstslide

de enkel

Slide 20 - Tekstslide

de voet

Slide 21 - Tekstslide

de teen

Slide 22 - Tekstslide

de nagel

Slide 23 - Tekstslide

de hersenen

Slide 24 - Tekstslide

het hart

Slide 25 - Tekstslide

de longen

Slide 26 - Tekstslide

de darmen

Slide 27 - Tekstslide

de billen

Slide 28 - Tekstslide

Voorzetsels herhalen

Slide 29 - Tekstslide

Welk voorzetsel is dit?

Slide 30 - Open vraag

Welk voorzetsel is dit?

Slide 31 - Open vraag

Welk voorzetsel is dit?

Slide 32 - Open vraag

Welk voorzetsel is dit?

Slide 33 - Open vraag

Welk voorzetsel is dit?

Slide 34 - Open vraag

met
naar
Ik ga _______ de winkel.
Ze praat _______ haar vriend.
Wij gaan _______ school.
Hij speelt _______ de bal.
Hij kijkt _______ zijn moeder.
Ze gaat lopen _______ de hond.

Slide 35 - Sleepvraag

tellen 20-100

Slide 36 - Tekstslide

10 = tien
20 = twintig
30 = dertig
40 = veertig
50 = vijftig
60 = zestig
70 = zeventig
80 = tachtig
90 = negentig
66
33
84
45
12
31
82
78
29

Slide 37 - Tekstslide

Korte quiz

Slide 38 - Tekstslide

Schrijf het getal op in woorden: 56

Slide 39 - Open vraag

Schrijf het getal op in woorden: 78

Slide 40 - Open vraag

Schrijf het getal op in woorden: 14

Slide 41 - Open vraag

Schrijf het getal op in woorden: 22

Slide 42 - Open vraag

Schrijf het getal op in woorden: 44

Slide 43 - Open vraag