3tna 27/2 Spelling leestekens

Lees de theorie op blz. 192 van je boek.
Log alvast in op LessonUp en maak
de startopdracht.
Tijd over? Begin alvast aan cursus 7.2.
§1 Herhaling leerjaar 2
§2 Leestekens

Voordat we beginnen:
WELKOM 3TN
timer
5:00
SPELLING
Schrijf de zin goed over. Voeg hoofdletters en leestekens toe.

ik vroeg aan jennifer ben je al naar dat concert geweest
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lees de theorie op blz. 192 van je boek.
Log alvast in op LessonUp en maak
de startopdracht.
Tijd over? Begin alvast aan cursus 7.2.
§1 Herhaling leerjaar 2
§2 Leestekens

Voordat we beginnen:
WELKOM 3TN
timer
5:00
SPELLING
Schrijf de zin goed over. Voeg hoofdletters en leestekens toe.

ik vroeg aan jennifer ben je al naar dat concert geweest

Slide 1 - Tekstslide

  • Je kunt leestekens op de juiste manier gebruiken (1F).
  • Je kunt komma's en dubbele punten op de juiste manier gebruiken (3F).
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

1. Startopdracht bespreken.
2. Uitleg paragraaf 7.2. 
(schrijf mee!)
3. Check in LessonUp.
4. Digitaal oefenen.
5. Terugblikken en afronden.

Wat gaan we vandaag doen?

Slide 3 - Tekstslide

Startopdracht
ik vroeg aan jennifer ben je al naar dat concert geweest

Ik vroeg aan Jennifer: 'Ben je al naar dat concert geweest?'

Slide 4 - Tekstslide

SO!

Slide 5 - Tekstslide

Leestekens (. ! ?)
Leestekengebruik is belangrijk! Het zorgt ervoor dat je tekst soepel leest.

Slide 6 - Tekstslide

In welke situaties gebruik je een uitroepteken? Noem er één.

Slide 7 - Woordweb

Leestekens
Een zin eindigt met een leesteken:

  • Punt (gewone zin): De deelnemers presenteren hun act.
  • Vraagteken (vraagzin): Zijn ze erg zenuwachtig?
  • Uitroepteken (uitroep): Doe je best!

Slide 8 - Tekstslide

Leestekens (komma)
  • Een komma gebruiken we in een aantal gevallen.
  • Wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe, langere zin. Die komma staat dan tussen twee persoonsvormen:
  • Als de zon fel schijnt, moet je je insmeren. 
  • Voor voegwoorden zoals maar, nadat, omdat, terwijl, want:
    Ik ben te laat, omdat ik me heb verslapen.
  • Tussen delen van een opsomming.
    De afkorting horeca staat voor hotel, restaurant en café.

Slide 9 - Tekstslide

Schrijf de zin over met komma's.

Ik wil graag een nieuwe auto een nieuwe fiets een nieuwe telefoon en nieuwe schoenen.

Slide 10 - Open vraag

Plaats komma's.
Ik wil graag op stedentrip naar Berlijn de hoofdstad van Duitsland omdat mij dat een mooie stad lijkt.

Slide 11 - Open vraag

  • Je gebruikt een dubbele punt voor een aangekondigde opsomming.
    Dit zijn mijn favoriete biermerken: Heineken, Affligem en Desperados.   
  • Voor de directe rede of een citaat. Je geeft dan aan dat iemand iets zegt. 
    Peter zei twijfelachtig: 'Ik weet niet of ik het wel ga redden.' 
  • Als het tweede deel van een zin een verklaring of reden vormt bij het eerste deel.
    Eindelijk is het zover: hun kindje is geboren! 

Dubbele punt (:)

Slide 12 - Tekstslide

Neem de zin over en voeg op de juiste plek een dubbele punt toe.

Eindelijk is het zover hun kindje is geboren!

Slide 13 - Open vraag

Maak een zin waarin een dubbele punt voorkomt.

Slide 14 - Woordweb

Aanhalingstekens (''...'')
  • Je schrijft aanhalingstekens als iemand iets zegt.
  • De directe rede of een citaat. Let goed op de plaats van de leestekens. 
    'Vanavond ga ik lekker op de bank hangen', zei Esmay.
    'Wil jij het oud papier buitenzetten?' vroeg Ruben aan mij.
  • Bij de indirecte rede en bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens.
    Ruben vroeg aan zijn broer of hij het oud papier buiten wil zetten.

Slide 15 - Tekstslide

In welke situaties gebruik je een citaat? Noem er één.

Slide 16 - Woordweb

Citaat

Als je opschrijft wat iemand zegt, heet dat een citaat.


Een citaat staat tussen aanhalingstekens:


Hij zegt: "Ik vind citaten schrijven maar lastig."



Slide 17 - Tekstslide

Citaat

Slide 18 - Tekstslide

Citaat

Zo citeer je:

1) Zet voor het citaat een dubbele punt.

2) Begin het citaat met een hoofdletter en eindig met een punt, vraagteken of uitroepteken.

3) Zet het citaat tussen 'aanhalingstekens'.  

* Let op: staat een citaat aan het begin, dan gebruik je geen dubbele punt.

Slide 19 - Tekstslide

Citaat

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Aan het werk
Wat?
Cursus 7.2 Leestekens (blz. 192-193)
BasisMaak opdracht 1 t/m 6
Kader: Maak opdracht 1 t/m 6.
In je online boek.
Hoe?
Keuze: zelfstandig of in stilte.
Hulp
Oogje.
Tijd
Timer.
Klaar?
Werk alvast verder aan paragraaf 7.3.
timer
15:00

Slide 22 - Tekstslide

  • Je kunt leestekens op de juiste manier gebruiken (1F).
  • Je kunt komma's en dubbele punten op de juiste manier gebruiken (3F).
Lesdoelen

Slide 23 - Tekstslide

De fysiotherapeut vroeg: 'Heb je de oefeningen al gedaan?
A
punt
B
aanhalingsteken
C
dubbele punt
D
komma

Slide 24 - Quizvraag

Weeg en zet vast klaar 200 gram boter, 200 gram bloem en 200 gram suiker.
A
punt
B
aanhalingsteken
C
dubbele punt
D
komma

Slide 25 - Quizvraag

Omar heeft een blessure maar hij komt wel zijn team aanmoedigen
A
punt
B
aanhalingsteken
C
dubbele punt
D
komma

Slide 26 - Quizvraag

Herschrijf de zin met leestekens:

Bram zegt tegen Maud laat je niet zo kennen als je verliest

Slide 27 - Open vraag

Welk leesteken hoort op de plek van het vraagteken?

Mijn hond is moe (?) want hij heeft twee uren gelopen.


A
komma
B
dubbele punt
C
aanhalingstekens

Slide 28 - Quizvraag

Welk leesteken hoort op de plek van het vraagteken?

Dit zijn mijn favoriete vakantielanden (?) Australië, Canada en Zuid-Afrika.

A
komma
B
dubbele punt
C
aanhalingstekens

Slide 29 - Quizvraag

Welk leesteken hoort op de plek van het vraagteken?

Hij zei nog zo: (?) Neem voldoende drinken mee! (?)

A
komma
B
dubbele punt
C
aanhalingstekens

Slide 30 - Quizvraag

Maak een zin waarin een komma op de juiste manier gebruikt wordt.

Slide 31 - Open vraag

Wat vond je van de indeling van deze les?
Noem iets positiefs en iets wat je
de volgende keer anders wilt zien.

Slide 32 - Open vraag