Unit 5 lesson 5 - Writing

Unit 5 lesson 5 - Grammar:
Adjectives 
Adverbs
Future Tenses  
Conditionals
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Unit 5 lesson 5 - Grammar:
Adjectives 
Adverbs
Future Tenses  
Conditionals

Slide 1 - Tekstslide

Words  ;^)

Slide 2 - Tekstslide

Contents:
- Exercises 4, 5 and 7
- Adjectives and Adverbs
- Future Tenses
- Conditionals

Slide 3 - Tekstslide

Adjectives & Adverbs:

What do you remember?
Give one example of both!

Slide 4 - Open vraag

To do:
- Exercises: 4, 5 and 7. pp. 213 - 215
- You will get +/- 10 minutes!

- Done early? 
Make exercise 8 p. 215 OR study the words on p. 230

Slide 5 - Tekstslide

Future Tenses and Forms

Slide 6 - Tekstslide

Present Simple:
- Dingen die volgens schema gaan
- Tijden staan vast

The bus leaves at 6:30 p.m.
The excursion starts in the lobby.

Slide 7 - Tekstslide

Present Continuous
- Dingen die gepland staan en vrijwel zeker gaan gebeuren
- bijv. je hebt al dingen geregeld

We are having a party next saturday.
Unfortunately, Uncle Rob isn't coming.
Are you inviting the neighbours?

Slide 8 - Tekstslide

Present Continuous
- To be going to + hele werkwoord
- Als het plan er al was voor het gesprek dat nu plaatsvind

I am going to take lots of photos.
Are you going to stay in the tent all day?

- Bij een voorspelling die gebaseerd is op een aanwijzing

Look at that blue sky, it is going to be a lovely day.

Slide 9 - Tekstslide

Will/Shall + hele werkwoord
- Als het plan ontstaat tijdens het gesprek
- Bij een voorspelling die gebaseerd is op een mening
- Bij een spontaan aanbod, weigering, belofte, voorstel of verzoek
- Bij feiten
- Bij onzekerheid over de toekomst: I think, Probably, Possibly.

Are you hungry, I will get you some food.
The safari will be great.
Will you bring me some fruit.

Let op!: bij een voorstel in vraagvorm met I of We gebruik je Shall:        Shall I open the door for you?

There will always be another day.
I think I will stay home today

Slide 10 - Tekstslide

Welke zin staat NIET in de Present Simple?
A
The train leaves at 5:30
B
She comes to visit every day
C
The bus stops here regularly
D
He is working here every week

Slide 11 - Quizvraag

Welke zin staat NIET in de Present Continuous?
A
I am walking home after school
B
She is picking up her dog tonight
C
He flies to Africa next week
D
We are visiting grandma tomorrow

Slide 12 - Quizvraag

Welke zin staat NIET in de Present Continuous?
A
We will get some ice cream
B
They are going to the party tomorrow
C
Are you going to stay?
D
I'm going to take lots of photos

Slide 13 - Quizvraag

Welke zin is NIET correct?
A
I will get you some fruit
B
He has an iron will
C
The concert will be great
D
Will you bring me some tea?

Slide 14 - Quizvraag

Welke zin is NIET correct?
A
Shall I make you some tea?
B
I think I will go out tonight
C
Shall she pass her exams?
D
Shall we go to the cinema tomorrow?

Slide 15 - Quizvraag

Conditionals
- First Conditional
- Als de voorwaarde gebeurt, kun je bijna met zekerheid zeggen dat het resultaat ook gebeurd

If you study hard, you will pass the test.
If you aren't careful, you will hurt yourself.

- De conditional bestaat uit twee delen: de IF-clause, en het resultaat
- In de 'IF' zin gebruik je present simple, in het resultaat gebruik je de future (will + hele werkwoord)

If you spill your milk, you will ruin the carpet.
If he doesn't leave now, he will be late.
If we clean the room, mum will not find out about the party.

- Je kunt de zinsdelen ook omdraaien:      You will ruin the carpet if you spill your milk.

Slide 16 - Tekstslide

Make a correct 'IF'-sentence with the words given

be - not careful - knife - cut yourself

Slide 17 - Open vraag

Make a correct 'IF'-sentence with the words given

lose eyesight - not wear - safety goggles

Slide 18 - Open vraag

Make a correct 'IF'-sentence with the words given

leave on - electricity - somebody - get hurt

Slide 19 - Open vraag

Make a correct 'IF'-sentence with the words given

not support - ladder - fall over

Slide 20 - Open vraag

Make a correct 'IF'-sentence with the words given

not work - safely - tell - your mother

Slide 21 - Open vraag

Geen één voorbeeld zin met:
- Adjective
- Adverb
- Future Tenses/Forms
- First Conditional

Slide 22 - Woordweb

End of Lesson
Thank you for participating.

See you next week!

Slide 23 - Tekstslide