'Toen' als adverbium (bijwoord) en 'toen' als conjunctie (voegwoord)

Bijwoord & Voegwoord
Zinnen met een bijwoord:
Ze zong vrolijk terwijl ze het ontbijt klaarmaakte.

De hond lag stilletjes te slapen in zijn mand.
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsMiddelbare schoolLeerroute 7Leerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 5 min

Onderdelen in deze les

Bijwoord & Voegwoord
Zinnen met een bijwoord:
Ze zong vrolijk terwijl ze het ontbijt klaarmaakte.

De hond lag stilletjes te slapen in zijn mand.

Slide 1 - Tekstslide

Bijwoord & Voegwoord
Zinnen met een voegwoord:

Hij bleef binnen, omdat het buiten regende.

Ik wil mee naar het strand, maar ik moet eerst mijn huiswerk afmaken.

Slide 2 - Tekstslide

Adverbium & Conjunctie
'Toen' als adverbium (bijwoord)

en 
'toen' als conjunctie (voegwoord)

Slide 3 - Tekstslide

1. "Toen" als adverbium (bijwoord):
Het verwijst naar een specifiek moment in het verleden en staat vaak los in de zin.

🔹 Functie: Geeft aan wanneer iets gebeurde.
🔹 Kenmerk: Het kan op zichzelf staan, zonder een bijzin erachter.


Hij woonde in Amsterdam. Toen werkte hij bij de krant.
→ "Toen" betekent hier: op dat moment in het verleden.

🔸 Je kunt het vaak vervangen door "op dat moment" of "in die tijd".

Slide 4 - Tekstslide

🔹 Voorbeeld: "Toen" als adverbium (bijwoord)
Hij woonde in Amsterdam. Toen werkte hij bij de krant.
→ "Toen" betekent hier: op dat moment in het verleden.

🔸 Je kunt het vaak vervangen door "op dat moment" of "in die tijd".

Slide 5 - Tekstslide

2. "Toen" als conjunctie (voegwoord):
✅ 2. "Toen" als conjunctie (voegwoord):
Het leidt een bijzin in en verbindt die met een hoofdzin. Het gaat nog steeds over het verleden, maar nu in een complexe zin.
🔹 Functie: Geeft een tijdsrelatie aan tussen twee gebeurtenissen.
🔹 Kenmerk: Het wordt gevolgd door een bijzin met een persoonsvorm aan het eind (in het Nederlands).

Slide 6 - Tekstslide

2. "Toen" als conjunctie (voegwoord):
Voorbeeld:
Toen hij in Amsterdam woonde, werkte hij bij de krant.
→ Hier is "toen" het voegwoord dat de bijzin "toen hij in Amsterdam woonde" inleidt.

🔸 Je kunt het vaak vervangen door "wanneer" (in de verleden tijd).

Slide 7 - Tekstslide

Samengevat
Gebruik        Functie        Volgt er een bijzin?           Voorbeeld

Adverbium Tijdsaanduiding     Nee                  Ik was in Parijs. Toen regende het.
Bijwoord: op het moment dat                                        

Conjunctie Tijdsverbindend       Ja                     Toen ik in Parijs was, regende het.
Voegwoord: wanneer                                                               

Slide 8 - Tekstslide

Kies: Adverbium of Conjunctie
Toen (op het moment dat) Adverbium (bijwoord)

1. Toen ging hij naar huis. 


Toen (wanneer) Conjunctie (voegwoord) verbindt met hoofdzin

Slide 9 - Tekstslide

Antwoord
🔹 1. Toen ging hij naar huis.
✅ Adverbium (bijwoord)
→ "Toen" = "op dat moment"
→ Geen bijzin, gewoon een los bijwoord in de hoofdzin.

Slide 10 - Tekstslide

Kies: Adverbium of Conjunctie
Toen (op het moment dat) Adverbium (bijwoord)

Toen het donker werd, deden we de lamp aan.


Toen (wanneer) Conjunctie (voegwoord) verbindt met hoofdzin

Slide 11 - Tekstslide

Antwoord
Toen (op het moment dat) Adverbium (bijwoord)

Toen het donker werd, deden we de lamp aan.
Conjunctie
→ "Toen het donker werd" is een bijzin.
→ Verbindt met: "deden we de lamp aan."

Toen (wanneer) Conjunctie (voegwoord) verbindt met hoofdzin

Slide 12 - Tekstslide

Kies: Adverbium of Conjunctie
Toen (op het moment dat) Adverbium (bijwoord)

Toen ik klein was, had ik een konijn.


Toen (wanneer) Conjunctie (voegwoord) verbind met hoofdzin

Slide 13 - Tekstslide

Kies: Adverbium of Conjunctie
Toen (op het moment dat) Adverbium (bijwoord)
Toen ik klein was, had ik een konijn.
Conjunctie
→ "Toen ik klein was" = bijzin.
→ Verbindt met hoofdzin: "had ik een konijn."

Toen (wanneer) Conjunctie (voegwoord) verbindt met hoofdzin

Slide 14 - Tekstslide

Kies: Adverbium of Conjunctie
Toen (op het moment dat) Adverbium (bijwoord)

Toen hij wakker werd, scheen de zon. 


Toen (wanneer) Conjunctie (voegwoord) verbindt met hoofdzin

Slide 15 - Tekstslide

Antwoord
Toen (op het moment dat) Adverbium (bijwoord)
Toen hij wakker werd, scheen de zon. 
Conjunctie
→ "Toen hij wakker werd" is een bijzin.
→ Verbindt met "scheen de zon".
Toen (wanneer) Conjunctie (voegwoord) verbindt met hoofdzin

Slide 16 - Tekstslide

Kies: Adverbium of Conjunctie
Toen (op het moment dat) Adverbium (bijwoord)

Toen ik viel, hielp mijn broer me.

Toen (wanneer) Conjunctie (voegwoord) verbindt met hoofdzin

Slide 17 - Tekstslide

Antwoord
Toen (op het moment dat) Adverbium (bijwoord)
Toen ik viel, hielp mijn broer me.
Conjunctie
→ Eén zin met een bijzin: "Toen ik viel"
→ Verbindt twee gebeurtenissen in de verleden tijd.
Toen (wanneer) Conjunctie (voegwoord) verbindt met hoofdzin

Slide 18 - Tekstslide

Kies: Adverbium of Conjunctie
Toen (op het moment dat) Adverbium (bijwoord)

Toen ik klaar was met eten, ging ik naar buiten.

Toen (wanneer) Conjunctie (voegwoord) verbindt met hoofdzin

Slide 19 - Tekstslide

Kies: Adverbium of Conjunctie
Toen (op het moment dat) Adverbium (bijwoord)
Toen ik klaar was met eten, ging ik naar buiten.
✅ Adverbium
→ "Toen" staat los in de tweede hoofdzin.
→ Betekent: daarna / op dat moment.

Toen (wanneer) Conjunctie (voegwoord) verbindt met hoofdzin

Slide 20 - Tekstslide

Kies: Adverbium of Conjunctie
Toen (op het moment dat) Adverbium (bijwoord)

Toen hij thuiskwam, at hij een appel.

Toen (wanneer) Conjunctie (voegwoord) verbindt met hoofdzin

Slide 21 - Tekstslide

Kies: Adverbium of Conjunctie
Toen (op het moment dat) Adverbium (bijwoord)
Toen hij thuiskwam, at hij een appel.
"Toen hij thuiskwam" = bijzin
"at hij een appel" = hoofdzin
"Toen" is hier een conjunctie die ze verbindt
Toen (wanneer) Conjunctie (voegwoord) verbindt met hoofdzin

Slide 22 - Tekstslide

Kies: Adverbium of Conjunctie
Toen (op het moment dat) Adverbium (bijwoord)

Ik was klaar met eten. Toen ging ik naar buiten.

Toen (wanneer) Conjunctie (voegwoord) verbindt met hoofdzin

Slide 23 - Tekstslide

Kies: Adverbium of Conjunctie
Toen (op het moment dat) Adverbium (bijwoord)
Ik was klaar met eten. Toen ging ik naar buiten.
✅ Adverbium
→ "Toen" staat los in de tweede hoofdzin.
→ Betekent: daarna / op dat moment.

Toen (wanneer) Conjunctie (voegwoord) verbindt met hoofdzin

Slide 24 - Tekstslide

Kies: Adverbium of Conjunctie
Toen (op het moment dat) Adverbium (bijwoord)

Toen ik klaar was met eten, ging ik naar huis."

Toen (wanneer) Conjunctie (voegwoord) verbindt met hoofdzin

Slide 25 - Tekstslide

Kies: Adverbium of Conjunctie
Toen (op het moment dat) Adverbium (bijwoord)
Toen ik klaar was met eten, ging ik naar huis."
🔍 Analyse:
"Toen ik klaar was met eten" → bijzin
"ging ik naar huis" → hoofdzin
"Toen" = conjunctie (voegwoord), want het verbindt de twee zinsdelen.

Toen (wanneer) Conjunctie (voegwoord) verbindt met hoofdzin

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide