Oefenen

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

Oefenen

Kijk en luister

00:28

Waarom slaat hij met een hamer?

1. Zijn borstel is stout.
2. Zijn borstel is zacht.
3. Zijn borstel is hard.
4. Zijn borstel is klein.

01:05

Wat gebruikt hij om te verven?

1. Zijn beer.
2. Zijn handdoek.
3. Zijn sok.
4. Zijn jas.

01:18

Waar hangt de verf op?

1. Op de tafel.
2. Op de lamp.
3. Op het bed.
4. Op zijn jas.

01:47

Wat pakt Mr. Bean in?

1. Een appel.
2. Een peer.
3. Een banaan.
4. Een sinaasappel.

03:01

Wat doet Mr. Bean in de verf?

1. Een bom.
2. Vuurwerk.
3. Een borstel.
4. Vuur.

04:00

Wie gaat binnen bij Mr. Bean?

1. Zijn buurvrouw.
2. Zijn oma.
3. Zijn kind.
4. Zijn buurman.

04:45

Wat wilde de buurman pakken?

1. Zijn stok.
2. Zijn jas.
3. Zijn hoed.
4. Zijn telefoon.

04:48

Mr. Bean kan goed verven.

1. Dat vind ik ook.
2. Dat vind ik niet.

00:06

Wat vliegt in haar gezicht?

1. een vis
2. een kip
3. een paard
4. een kat

00:27

Waarom valt de man?

1. Door de regen.
2. Door de wind.
3. Door de sneeuw.
4. Door de zon.

00:40

Wat gebeurt er met de jongen?

1. Hij danst.
2. Hij lacht.
3. Hij huilt.
4. Hij vliegt.

00:16

Wat zie je?

1. Een vliegtuig.
2. Een fiets.
3. Een trein.
4. Een bus.

00:34

Heeft de man een sleutel om zijn auto te sluiten?

1. Nee.
2. Ja.

01:21

Zou jij hierin willen vliegen?

1. Ja.
2. Nee.

01:43

Wat doet het kind?

1. Hij leest.
2. Hij schrijft.
3. Hij speelt.
4. Hij tekent.

01:51

Rijdt mama zelf met de auto?

1. Ja.
2. Nee.

02:26

Zijn de mensen echt samen?

1. Ja.
2. Nee.

03:14

Wat geeft de robot?

1. Een glas cola.
2. Een glas wijn.
3. Een glas water.
4. Een glas sinaasappelsap.

03:40

Wil jij graag een robot?

1. Ja.
2. Nee.

03:41

Wat is de toekomst?

1. Nu.
2. De tijd over 5, 10, 20, .. jaar.

00:14

Wat gaat Mr. Bean doen?

1. Eten.
2. Lopen.
3. Drinken.
4. Verven.

00:11

Welke kleur is de trui van de man?

1. Zwart en geel.
2. Wit en blauw.
3. Groen en oranje.
4. Wit en rood.

01:37

Waarmee hangt de jongen vast aan de paal?

1. Zijn oor.
2. Zijn tong.
3. Zijn oog.
4. Zijn neus.

02:20

Waar kruipt de kat door?

1. De regen.
2. Het gras.
3. De sneeuw.
4. De modder.

02:37

Waarom valt de man?

1. Door de wind.
2. Door de regen.
3. Door de sneeuw.
4. Door de zon.

00:03

Wat doet de poes?

1. De poest pakt water uit een glas.
2. De poes pakt bier uit een glas.
3. De poes pakt thee uit een glas.
4. De poes pakt koffie uit een glas.

00:22

Wat gebeurt er met de poes?

1. De poes springt.
2. De poest miauwt.
3. De poes valt.

00:41

Welke kleur heeft de poes?

1. Groen en geel.
2. Wit en blauw.
3. Zwart en ros.
4. Wit en ros.

01:02

Wat zat er in mond van de kat?

1. Een snoepje.
2. Een tandenborstel.
3. Een kam.
4. Een doek.

01:14

De poes doet de doos...

1. dicht.
2. open.

01:24

Wat wilt de poes pakken?

1. Zijn straat.
2. Zijn srtaart
3. Zijn staart.
4. Zijn start.

02:15

Welke kleuren hebben de poezen?

1. Wit en rood.
2. Groen en geel.
3. Zwart en zwart.
4. Zwart en wit.

02:26

Waar speelt de poes?

1. In de sneuw.
2. In de sneeuw.
3. In de sneeeuw.
4. In de sneeuv

00:34

Waarom schrijft Mr. Bean een kaart?

1. Hij is jarig.
2. Hij heeft werk.

00:48

Wat gaat hij maken?

1. Frietjes
2. Een taart
3. Kip
4. Rijst

00:59

Wat is dit?

1. Bloem
2. Melk
3. Ei
4. Suiker

01:10

Wat is dit?

1. Bloem
2. Suiker
3. Boter
4. Ei

01:37

Hoe mengt Mr. Bean alles?

1. Met een lepel
2. Met een vork
3. Met een mes
4. Met zijn handen

02:01

Hoeveel kommen gebruikt hij?

1. een
2. drie
3. twee
4. vier

04:01

Is de taart goed of niet goed?

1. Goed
2. Niet goed

00:28

Wat gebeurt er met de man?

1. Hij valt.
2. Hij loopt.
3. Hij leest.
4. Hij schrijft.

00:45

Waar slaat hij de man?

1. Op zijn voet.
2. Op zijn been.
3. Op zijn hoofd.
4. Op zijn arm.

01:30

Wat breekt de man?

1. Het ijs.
2. Zijn been.
3. De deur.
4. Het glas.

02:31

Waar gooit hij zijn muts?

1. In het zwembad.
2. In de tuin.
3. Naar de mensen.
4. Op de grond.

03:04

Waar valt hij over?

1. Een hondje.
2. Een kind.
3. De stoel.
4. De mat.