Grammatica toetsweek

Grammatica toetsweek Kap. 4
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Grammatica toetsweek Kap. 4

Slide 1 - Tekstslide

Stof voor woensdag 22/6/2022
1. Woordjes Duits-Nederlands Lernbox 1,2,4,5
2. Woordjes Nederlands-Duits Lernbox 3,6
3. Grammatica A,B,C,D (zie volgende slides)

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden
De bezittelijke voornaamwoorden worden vervoegd zoals de ein-groep. 
Vervang het woordje ein door het bezittelijke voornaamwoord  en plak de uitgang er van de 1,3,4 naamval achter.  
Achter een bezittelijke voornaamwoord staat altijd een zelfstandig naamwoord!

mijn                = mein-                        ons/onze = unser-                              
jouw               = dein-                         jullie = euer-
zijn                 = sein-                          hun = ihr-
haar               = ihr-                              uw = Ihr-




Slide 4 - Tekstslide

Personalpronomen

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoorden met een vaste naamval
Werkwoorden met de 1e, 3e of 4e naamval:
In het Duits hebben veel werkwoorden een vaste naamval.



Werkwoorden +1e
Werkwoorden +3e
Werkwoorden +4e
sein          zijn
werden   worden
bleiben    blijven
danken        bedanken
gefallen       bevallen
gehören      behoren
glauben       geloven
gratulieren  feliciteren
helfen          helpen
schmecken smaken
fragen        vragen
es gibt        er is / er zijn
bitten         om hulp                                                vragen/verzoeken

Slide 7 - Tekstslide

Stappenplan 'naamvallen' 
1. Zin vertalen
2: kijk of er een werkwoord met een vaste naamval in de zin staat
1e naamval: sein, werden, bleiben
3e naamval: danken, gefallen gehören, glauben, gratulieren, helfen, schmecken
4e naamval: bitten, fragen, es gibt
3: ontleed de zin
1e naamval: onderwerp (hij/zij)
3e naamval: meewerkend voorwerk (aan/voor hem/haar)
4e naamval: lijdend voorwerp (hem/haar)
4: kijk tot welke groep het hoort
bij ein- of der groep (stap 5)  of is het een persoonlijk voornaamwoord (ga dan direct naar stap 6)
5: bepaal het geslacht van het woord
is het mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud
6. VUL IN



Slide 8 - Tekstslide

Grammatik: Du oder Sie?

Slide 9 - Tekstslide

Instructie video's

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video

Slide 14 - Video