1. Zin vertalen
2: kijk of er een werkwoord met een vaste naamval in de zin staat
1e naamval: sein, werden, bleiben
3e naamval: danken, gefallen gehören, glauben, gratulieren, helfen, schmecken
4e naamval: bitten, fragen, es gibt
3: ontleed de zin
1e naamval: onderwerp (hij/zij)
3e naamval: meewerkend voorwerk (aan/voor hem/haar)
4e naamval: lijdend voorwerp (hem/haar)
4: kijk tot welke groep het hoort
bij ein- of der groep (stap 5) of is het een persoonlijk voornaamwoord (ga dan direct naar stap 6)
5: bepaal het geslacht van het woord
is het mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud
6. VUL IN