In deze les zitten 11 slides, met interactieve quiz en tekstslides.
Onderdelen in deze les
P3, week 2, verslaglegging
Schrijfstijl
Slide 1 - Tekstslide
Wat hebben we vorige week tijdens de NL les gedaan?
Slide 2 - Open vraag
Deze week: Schrijfstijl
Je leert waar je op moet letten bij het schrijven van een verslag.
Slide 3 - Tekstslide
KISS: Keep it simple
Maak je zinnen niet te lang en ingewikkeld. Gebruik leestekens!
Wel: Mijn BPV coach is op al mijn stage dagen aanwezig. We starten iedere dag met gesprek over de dagindeling, daarna gaan we aan de slag.
Niet: Mijn BPV coach is op al mijn stage dagen aanwezig en we starten iedere dag met gesprek over de dagindeling dan gaan we aan de slag.
Slide 4 - Tekstslide
Iedere zin heeft een onderwerp en PV. Geen telegramstijl!
Wel: Het bedrijf heeft 35 medewerkers.
Niet: 35
Slide 5 - Tekstslide
Titels en hoofdstukken:
Geen onderwerp en pv
Niet in vraagvorm
Wel: Het bpv-bedrijf
Niet: Hoe zie de structuur van het bpv-bedrijf eruit?
Slide 6 - Tekstslide
Maak alinea's
Zinnen die bij elkaar horen kun je achter elkaar zetten. Begin je aan een nieuw onderwerp binnen hetzelfde hoofdstuk? Laat er dan een witregel tussen en begin een nieuwe alinea.
Slide 7 - Tekstslide
Niet van de hak op de tak.
Gebruik signaalwoorden en verbindingswoorden zoals; ten eerste, ten tweede, ten slotte, bovendien, vervolgens, daarom, daardoor, desondanks, maar, echter, ook..
Slide 8 - Tekstslide
Vermijd woordherhalingen
Gebruik synoniemen (dit zijn woorden die dezelfde betekenis hebben, bijvoorbeeld: godsdienst = religie)
Slide 9 - Tekstslide
Aan de slag
Jullie hebben vorige week het raamwerk van jullie verslag opgebouwd. Nu kunnen jullie aan de slag met het invullen. Aan het einde van de les delen een paar studenten hun werk.
Morgen: de puntjes op de i. We wisselen onze verslagen met elkaar uit en gaan feedback geven.
Slide 10 - Tekstslide
Klaar met schrijven? Controleren
Laat je verslag even een dag liggen. Kijk er daarna met verse ogen na en haal alle foutjes eruit en herschrijf zinnen die niet lekker lopen.
Laat een tweede persoon ( dit kan een klasgenoot, familielid etc. zijn) je verslag proeflezen.