Zinsontleding 3G

Zinsontleding
Leerdoelen:

  • Ik kan de naamval van een zinsdeel bepalen door de zin te ontleden.
  • Ik kan de naamval bepalen door de zinsdelen te vervangen.
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Zinsontleding
Leerdoelen:

  • Ik kan de naamval van een zinsdeel bepalen door de zin te ontleden.
  • Ik kan de naamval bepalen door de zinsdelen te vervangen.

Slide 1 - Tekstslide

Welke vraag stel ik als ik het onderwerp zoek?

Slide 2 - Open vraag

Onderwerp
  • WIE of WAT + gezegde
  • WIE of WAT doet er wat?
Voorbeeld:      Mevrouw de Weerd legt de opdracht uit.
  • WIE of WAT + gezegde => wie of wat legt uit => Mevrouw de Weerd
  • WIE of WAT doet er wat? => Mevrouw de Weerd   doet wat, namelijk de opdracht uitleggen

Slide 3 - Tekstslide

Onderwerp
Ik zou het onderwerp kunnen vervangen door HIJ.

Mevrouw de Weerd   legt de opdracht uit.
Hij legt de opdracht uit.

De zin blijft correct.

Slide 4 - Tekstslide

Welke vraag stel ik als ik het lijdend voorwerp zoek?

Slide 5 - Open vraag

Lijdend voorwerp
  • WAT + gezegde + onderwerp

Voorbeeld: Mevrouw de Weerd   legt de opdracht uit.
  • WAT legt mevrouw de Weerd  uit?  => de opdracht

Je kan het lijdend voorwerp ook vervangen door HEM
Mevrouw de Weerd legt HEM uit.    De zin blijft correct.

Slide 6 - Tekstslide

Hij / hem-regel
hij
= 1e naamval
= onderwerp   

hem
= 4e naamval
= lijdend voorwerp      

Slide 7 - Tekstslide

Zinsontleding:
Fritz kauft ein Buch.
A
Fritz is onderwerp
B
Fritz is lijdend voorwerp
C
Fritz is meewerkend voorwerp
D
Fritz is weg

Slide 8 - Quizvraag

Zinsontleding:
Fritz kauft ein Buch
A
Hem koopt een boek -> lijdend voorwerp
B
Fritz is weg
C
Fritz is meewerkend voorwerp
D
Hij koopt een boek -> onderwerp

Slide 9 - Quizvraag

Hij / hem-regel
Je vraagt je dus steeds af: kan ik het stukje van de zin vervangen door HIJ of door HEM?




Slide 10 - Tekstslide

Der Junge liest ein Buch.
Wat is hier het onderwerp?

Slide 11 - Open vraag

Der Junge liest ein Buch.
  • onderwerp => wie of wat + gezegde
Wie of wat liest? => Der Junge
  • onderwerp => wie of wat doet er wat
Wie doet er wat? => Der Junge
  • Wat kan ik vervangen door HIJ
Hij liest ein Buch. => Der Junge

Slide 12 - Tekstslide

Der Junge liest ein Buch.
Wat is hier het lijdend voorwerp?

Slide 13 - Open vraag

Der Junge liest ein Buch.
  • lijdend voorwerp => wat + gezegde + onderwerp
Wat liest der Junge? => ein Buch

  • Wat kan ik vervangen door HEM
Der Junge liest hem. => ein Buch

Slide 14 - Tekstslide