14/10 Lezen h2, hoofdzaak, bijzaak, samenvatten les 3

timer
20:00
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 8 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

timer
20:00

Slide 1 - Tekstslide

Lezen

Hoofdzaak, bijzaak, samenvatten
H2

Slide 2 - Tekstslide

Planning
  • Lezen (al gedaan)
  • Instructie/oefenen
  • Werken 
  • Afsluiten

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je wat hoofdzaken en bijzaken zijn
  • kan je hoofdzaken en bijzaken in zinnen herkennen en benoemen

Slide 4 - Tekstslide

Schrijf drie dingen op die je hebt onthouden
van de lessen 'lezen' van hoofdstuk 1.

Slide 5 - Woordweb

Wat zijn hoofdzaken?
A
Het belangrijkste van de tekst.
B
Alle deelonderwerpen samen vormen een hoofdzaak.

Slide 6 - Quizvraag

Waar kun je hoofdzaken vinden?
A
In de inleiding en in de laatste zinnen van een alinea.
B
In de inleiding en het slot.
C
In de inleiding, het slot en in de kernzin van elke alinea.
D
In de kernzinnen van de alinea's.

Slide 7 - Quizvraag

Wat staat er vaak in een kernzin?
A
Minder belangrijke dingen
B
Een samenvatting
C
Een hoofdzaak
D
Een tussenkopje

Slide 8 - Quizvraag

Hoofdzaken 
  • De belangrijkste informatie in een tekst. 
  • Je vindt de hoofdzaak in de inleiding en/of (herhaald) in het slot. 
  • Hoofdzaken vind je ook vaak in de eerste of de laatste zin van een alinea. --> Dat is dan de belangrijkste zin van de alinea.

  • Extra uitleg, details en voorbeelden zijn geen hoofdzaken, maar bijzaken.

Slide 9 - Tekstslide

Bijzaken
  • Staan in de zinnen voor of na de belangrijkste zin van de alinea.
  • Geeft een nadere uitleg of een voorbeeld van iets uit de belangrijkste zin.
  • Ze maken de hoofdzaken in een tekst duidelijker.
  • Voorbeelden van bijzaken:
- een voorbeeld
- een herhaling
- een uitleg
  • Woorden waaraan je kunt zien dat er een voorbeeld of een uitleg volgt: bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals of onder andere.

Slide 10 - Tekstslide

Opbouw alinea

Elke alinea bestaat uit:
  • Hoofdzaak: staat in de belangrijkste zin van de alinea (= kernzin) --> vaak de eerste of laatste zin van een alinea.
  • Bijzaken: overige zinnen --> geven een toelichting(uitleg, voorbeelden, herhaling)  op de belangrijkste zin (kernzin).

Slide 11 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken:
De belangrijkste informatie in een tekst --> vind je vaak op voorkeursplaatsen --> inleiding (oriënterend lezen) of slot (hoofdgedachte).
--> De deelonderwerpen (kernzin, globaal lezen) van het middenstuk moeten dus aansluiten bij de hoofdzaken in de inleiding en het slot.
De kernzinnen samen vormen een samenvatting van de tekst.

Bijzaken:
Informatie die niet zo belangrijk is, maar bedoeld is om de hoofdzaken duidelijker te maken 
--> bijvoorbeeld uitleg of voorbeelden

Slide 12 - Tekstslide

Hoofdzaken samenvatten
  • Als je een tekst moet onthouden, kun je de belangrijkste informatie in een samenvatting zetten. 
  • Een samenvatting schrijf je door de belangrijkste zinnen van de alinea’s onder elkaar te zetten. 
  • Voorbeelden of een lange uitleg zet je meestal niet in je samenvatting. 
  • Je kunt de samenvatting beginnen of eindigen met de hoofdgedachte van de tekst.

Slide 13 - Tekstslide

Belangrijkste zinnen zijn kernzinnen
  • De kernzin is de zin waarin de belangrijkste informatie staat, de kern van de boodschap en DAARNA komt de rest (uitleg en voorbeelden).
  • De kernzin gaat altijd over het onderwerp en moet dus betrekking hebben op het onderwerp dat je bepaald hebt.
  • De kernzin gaat VAAK over wie (doet/vindt/wil/overkomt) en/of wat (wil/doet/vindt de wie of gebeurde er met de wie) en NOOIT over waarom 
  • In de kernzin staat GEEN uitleg of voorbeeld.
  • De kernzin is meestal de de eerste zin in de alinea en soms de tweede of de laatste zin
  • Je stelt jezelf de vraag: waar gaat deze alinea over?



Slide 14 - Tekstslide

Belangrijkste zin - kernzin
Voorbeelden plaats kernzin in de alinea

Mevrouw Hooi houdt veel van koffie. Zij drinkt zeker zes koppen koffie per dag en het liefst Nespresso. Koffie van vers gemalen bonen vindt zij ook lekker. Dan wel het liefst van Australian.

Vorig jaar hebben de leerlingen gewerkt aan lezen en dit jaar gaan we daarmee verder. De docent herhaalt eerst de lesstof van vorig jaar.  Daardoor beginnen de leerlingen beter voorbereid aan lezen h1.

Slide 15 - Tekstslide

Verschil hoofdgedachte en belangrijkste zin - kernzin
De hoofdgedachte is één mededelende zin (dus géén vraag); een samenvatting van de hele tekst in één zin
Die moet je zelf bepalen en kan je niet uit de tekst halen.

De kernzin is de zin die het belangrijkste  van een alinea weergeeft. Meestal de eerste of laatste zin van de alinea.
De kernzin staat al in de tekst en kan je zo overschrijven.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Waar in de alinea staat de belangrijkste zin?
A
In het midden
B
Meestal aan het begin, soms aan het einde
C
Altijd aan het einde
D
Die kan overal staan

Slide 18 - Quizvraag

Werk voor de deze les: afmaken werk vorige lessen

Blz. 41/42,  opdracht 4
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Wat niet af is = huiswerk
Klaar= lezen
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
timer
13:00

Slide 19 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je wat hoofdzaken en bijzaken zijn
  • kan je hoofdzaken en bijzaken in zinnen herkennen en benoemen

Slide 20 - Tekstslide

Ik weet wat hoofdzaken en bijzaken zijn en kan die in zinnen herkennen en benoemen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 22 - Open vraag

Feedback
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders zien?

Slide 23 - Open vraag

Herhaling

Slide 24 - Tekstslide

Onderwerp- oriënterend lezen 
• Geeft aan waar de tekst over gaat; het onderwerp
• Je kunt het vaak met één of enkele woorden zeggen.


Om het onderwerp van de tekst te kunnen vinden, hoef je niet helemaal de tekst te lezen. Kijk naar:
• de titel
• plaatje(s) bij de tekst
• tussenkopjes
• andere opvallende delen
 En je leest de eerste alinea (vaak dik gedrukt of in een ander lettertype)!

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Deelonderwerp - globaal lezen
Deelonderwerpen behandelen verschillende kanten van een onderwerp, ook wel aspecten genoemd. 
Bijvoorbeeld: het onderwerp van een tekst is 'voetbal'. Een deelonderwerp zou 'De geschiedenis van voetbal' of 'het tenue' kunnen zijn. 

Stappenplan
  • Zoek het onderwerp van de alinea; waar gaat deze alinea over?
  • Let op tussenkopjes in de tekst
  • Bekijk de alinea-indeling
  • Lees de eerste zin en de laatste van iedere alinea 
  • Een deelonderwerp is steeds een 'nieuw' aspect van het onderwerp
  • Lees niet te snel, neem de tijd


Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Zoekend lezen of scannen
Om antwoorden op vragen of specifieke informatie te vinden, lees je de tekst zoekend of scannend. 

Je leest niet de hele tekst maar je gaat direct op zoek naar de informatie die je nodig hebt. Gebruik hiervoor de volgende strategieën
  • Dwaal met je ogen over de tekst; in welke alinea of bij welk tussenkopje zal die informatie waarschijnlijk staan?
  • Bedenk hoe je die informatie kunt herkennen; let op opvallende woorden/cijfers.
  • Lees nauwkeurig dat gedeelte van de tekst die de informatie bevat die je zoekt.
  • Als je het antwoord niet hebt gevonden, zoek dan naar een ander opvallend woord waarnaar je kunt zoeken of lees de hele tekst vanaf het begin.

Slide 29 - Tekstslide

Precies lezen
Je leest de hele tekst nauwkeurig.

 

Slide 30 - Tekstslide

Wat is een alinea?

'Een alinea is een verzameling zinnen die met elkaar samenhangen. Alinea’s zijn als het ware de bouwstenen van je tekst: de kleinere eenheden binnen het geheel. Elke alinea stelt één onderwerp centraal.'

Elke alinea begint op een nieuwe regel (na een ‘return’). 

Het woord alinea komt uit het Latijn en betekent letterlijk ‘nieuwe regel’. Letterlijk: ‘van de lijn af, van de regel af’.

Op websites en in (korte) brieven en mails staat vaak voor en na elke alinea een witregel.

In langere en gedrukte teksten, zoals brochures, artikelen, tijdschriften, kranten en boeken, komt er niet altijd een witregel. Wel springt de eerste regel van elke alinea vaak iets in (dat wil zeggen dat hij iets rechts van de linkerkantlijn begint).

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Tekstopbouw/inleiding
Tekst opbouw:
De meeste teksten bestaan uit een inleiding, middenstuk en slot



Slide 33 - Tekstslide

Functies tekstdelen
Inleiding: de schrijver noemt het onderwerp van de tekst en wil de lezer nieuwsgierig maken.
 Dit kan op veel manieren, bijvoorbeeld:
• een gebeurtenis beschrijven;
• een mening over het onderwerp geven;
• een vraag over het onderwerp stellen.
Midden: het grootste deel van de tekst met de meeste informatie over het onderwerp. 
Gaat per alinea in op een deelonderwerp van het onderwerp. Tekstverbanden om het een lopende tekst te maken!
Slot:  meestal de laatste alinea, 
bijvoorbeeld:
• het belangrijkste wordt kort herhaald 
• er wordt naar de toekomst wordt gekeken
• de vraag uit de inleiding wordt beantwoorden


Vaak hebben ze een vaste structuur!

Slide 34 - Tekstslide

Inleiding
In de inleiding van een tekst probeert de schrijver de aandacht van de lezer te trekken. Er zijn meerdere manieren om dat te doen. Een schrijver kan:

  • het onderwerp van de tekst noemen;
  • een belangrijke vraag over het onderwerp stellen;
  • een probleem noemen;
  • een grappig of herkenbaar verhaaltje vertellen;
  • iemands persoonlijke ervaring vertellen;
  • de aanleiding noemen waarvoor de tekst geschreven is – er gebeurde iets, waardoor het logisch was om nu deze tekst te schrijven. Voorbeelden: er is een onderzoek gedaan, er is een boek verschenen, iets is in het nieuws of het is een bepaalde datum, periode of seizoen.



Slide 35 - Tekstslide

Slot
In het slot rondt de schrijver de tekst af. Ook dit kan op verschillende manieren. Een schrijver kan:

  • een samenvatting geven;
  • een conclusie trekken;
  • antwoord geven op een belangrijke vraag;
  • de oplossing voor een probleem geven;
  • een advies geven of een oproep doen.

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Video

Slide 38 - Video

Tekstdoelen

Slide 39 - Tekstslide

Waarom tekstdoel?

De schrijver van een tekst wil bij de lezer iets bereiken.


De tekst die geschreven wordt, heeft een doel.

Slide 40 - Tekstslide

Tekstdoel
De schrijver wil..
Voorbeeld tekstsoort
Informeren
Activeren
Overtuigen
Amuseren
dat je iets te weten komt
je overhalen om iets te doen
dat je zijn mening overneemt
je vermaken
krantenbericht, verslag nieuwsbericht, leesboek
reclametekst, uitnodiging, advertentie
bespreking van een film of boek (recensie), betoog, column
verhaal, leesboek, strip, roman, rap, mop

Slide 41 - Tekstslide

Tekstdoelen

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Video

Afbeelding en tekst
  • Een afbeelding laat je sneller zien waar de tekst over gaat. 
  • Een afbeelding geeft vaak ook extra informatie, waardoor je de tekst beter begrijpt. 
  • Met een afbeelding wordt een tekst aantrekkelijker.

Slide 48 - Tekstslide

Hoofdgedachte
  • Geeft in één zin antwoord op de vraag: 
wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd? 
  • Het is de kortste samenvatting van een tekst. 

Bij het onderwerp ‘teamsport’ kan de hoofdgedachte bijvoorbeeld zijn: Een teamsport heeft meer voordelen dan een individuele sport. 

Slide 49 - Tekstslide

Hoofdgedachte
• De hoofdgedachte is een (door jezelf bedachte) samenvatting in één zin.
• De hoofdgedachte is het onderwerp + dat wat daarover verteld wordt.


Het stappenplan om de hoofdgedachte te vinden:
  • Wat zegt de schrijver van de tekst over het onderwerp? 
  • De hoofdgedachte is altijd één complete zin.
  • Je vindt de hoofdgedachte meestal in de inleiding of in het slot van een tekst, dus lees die twee gedeelten goed!
--> Let op: de hoofdgedachte is nooit een vraag!

Slide 50 - Tekstslide

Slide 51 - Video