vergelijking, metafoor, metoniem, hyperbool, understatement, litotes en eufemisme
beeldspraak
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3
In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
beeldspraak
Slide 1 - Tekstslide
Beeldspraak is een manier om op een creatieve manier te schrijven.
Hierbij worden woorden op een bijzondere manier gebruikt om een beeld of gevoel over te brengen.
Beeldspraak
Slide 2 - Tekstslide
Bij een vergelijking wordt iets uit de werkelijkheid/object
(mens, dier of ding) vergeleken met een beeld.
Ze staan dus beide in een zin. (object en beeld)
De jongen is zo bleek als een doek.
objectbeeld
Vergelijking
Slide 3 - Tekstslide
Zo bleek als een doek
Slide 4 - Tekstslide
Ilse uit mijn klas (object) is zo mak als een lammetje (beeld).
Slide 5 - Tekstslide
B
Slide 6 - Tekstslide
Bij een metafoor wordt het beeld alleen genoemd, het object wordt niet genoemd.
Het is hier een zwijnenstal, ruim op!
beeld
Het object is bijvoorbeeld een slaapkamer.
Metafoor
Slide 7 - Tekstslide
Bij een metafoor moet je zelf de betekenis achter het beeld vaststellen.
Niemand wil vriendin zijn met zo’n heks (beeld) = onaardig meisje (object)
Werkwoorden kunnen een metafoor zijn:
Veronique vliegt (b) door die spannende boeken. = leest heel snel (o).
Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn vaak metaforen:
–
Kleine potjes hebben grote oren (b). = Kinderen horen alles (o).
Slide 8 - Tekstslide
Hoge bomen vangen veel wind
Slide 9 - Tekstslide
Een levenloos ding wordt voorgesteld als een persoon.
Hoge bomen vangen veel wind (bomen hebben geen handen)
Het gevaar loerde op elke straathoek (gevaar kan niet kijken)
De toekomst lacht je toe
Personificatie
Slide 10 - Tekstslide
"De jongen die een tien had gehaald
De jongen die een tien had gehaald was zo trots als een pauw."
Wat is hier het object?
A
De jongen
B
een pauw
Slide 11 - Quizvraag
Die boom van een vent sloeg de inbreker neer.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metafoor van een werkwoord
Slide 12 - Quizvraag
De zon prikt in mijn ogen.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metafoor van een werkwoord
Slide 13 - Quizvraag
Brian is 's ochtends zo fris als een hoentje.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metafoor van een werkwoord
Slide 14 - Quizvraag
Het schip danste op de golven tijdens de storm.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metafoor van een werkwoord
Slide 15 - Quizvraag
"Het papier is geduldig."
Is dit een personificatie?
A
ja
B
nee
Slide 16 - Quizvraag
"Ze bleef opeens staan en balde de handen tot vuisten terwijl buiten twee koplampen aansprongen als twee gloeiende ogen. Christine viel weer met een verkreukelde motorkap op Leigh aan. Helder metaal scheen door de beschadigde verf heen. Haar grill leek wel uit haaientanden te bestaan." Noteer minstens twee vormen van beeldspraak.
Slide 17 - Open vraag
Ga naar Nieuw Nederlands h.1 woordenschat.
Maak opdr. 1 t/m 3
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Metafoor 2
Dat schaap is er alweer ingetrapt. beeld Een reus van een kerel. beeld De overheid gaat snoeien in de uitgaven (verminderen) Het regent klachten bij de zorginstelling. metafoor werkwoord (metafoor in een werkwoord)
Slide 20 - Tekstslide
Metonymie
De beeldspraak berust niet op een vergelijking, maar op een specifieke eigenschap van het object.
- Je noemt een deel in plaats van het geheel
(even de neuzen tellen) - Je noemt het geheel in plaats van een deel (Het VML heeft het Van Abbedebat gewonnen)
Slide 21 - Tekstslide
Even de neuzen tellen
Slide 22 - Tekstslide
Metonymie 2
- Je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp (hij won goud) - Je noemt een aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product dat daarmee verbonden is. (Ik eet het liefst edammer)
Slide 23 - Tekstslide
Metonymie 3
- Je noemt plaats/ruimte, maar je bedoelt de mensen die daar zijn. (De zaal gaf een enorm applaus.) - Je noemt de producent, maar je bedoelt het product: een Apple - Je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon (die lange)
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Video
Stijlfiguren
Vandaag:
Hyperbool
understatement
litotes
eufemisme
Slide 26 - Tekstslide
Hyperbool
De inhoud van de mededeling wordt enorm vergroot (overdrijving)
Hij barst van het geld (hij is rijk)
Ik word stapelgek van die man.
Ik verveel me dood
Slide 27 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen een vergelijking en een metafoor?
Slide 28 - Open vraag
Slide 29 - Tekstslide
Understatement
- Met een understatement zwak je de mededeling af.
- Je zegt dat iets minder mooi, groot of belangrijk is dan in
werkelijkheid.
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
Voorbeelden understatement
- Als je een één voor die toets hebt gekregen, zul je wel een paar
foutjes gemaakt hebben.
- Die regisseur heeft met zijn speelfilms ongetwijfeld een paar
centjes verdiend.
- Mijn steenrijke oom heeft een stulpje aan de Rivièra gekocht. - Zo'n drastische prijsverhoging zal niet bevorderlijk zijn voor de
export van het product. (= ronduit slecht)
Slide 32 - Tekstslide
Slide 33 - Tekstslide
Litotes
- Er wordt een mededeling gedaan door het tegenovergestelde
te ontkennen.
- De litotes lijkt op een understatement.
- Het is een stijlfiguur waarbij je schijnbaar iets ontkent of
verkleint met het doel datgene wat je bedoelt des te meer uit
te laten komen.
Slide 34 - Tekstslide
Voorbeelden litotes
- Mijn vriend Peter is niet vies van een haring.
(gek op haring)
- Dat is geen slecht idee. (goed idee)
- Hij is niet achterlijk. (slim)
- Daar ben ik niet blij mee. (heel vervelend)
- Dat is niet onwaarschijnlijk.
(Ik vind dat geen verkeerd plan)
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Tekstslide
Eufemisme
- Een eufemisme is een manier om iets verzacht uit te drukken. - Door een eufemisme te gebruiken kan je iets wat onaardig is
zeggen of schrijven zonder dat het onaardig, gruwelijk of vies
klinkt.
Hij is helaas niet meer onder ons.
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Tekstslide
Voorbeelden eufemisme
- Volgens mij is er aan jou een steekje los! (gek)
- De examinator heeft onzorgvuldig gehandeld. (grote fouten
gemaakt) - De dierenarts heeft de hond laten inslapen (= gedood) - De directie wil het personeelsbestand afslanken (= personeel
ontslaan) - Hij is een bekende van de politie (een boef)
Slide 39 - Tekstslide
Slide 40 - Tekstslide
Wat is een metafoor?
Slide 41 - Open vraag
Wat is personificatie?
Slide 42 - Open vraag
Wat heb je nog niet begrepen van deze begrippen?
Slide 43 - Open vraag
"Het papier is geduldig." Is dit een personificatie?
A
ja
B
nee
Slide 44 - Quizvraag
"De jongen die een tien had gehaald was zo trots als een pauw." Wat is hier het object?
A
De jongen
B
een pauw
Slide 45 - Quizvraag
"Ze bleef opeens staan en balde de handen tot vuisten terwijl buiten twee koplampen aansprongen als twee gloeiende ogen. Christine viel weer met een verkreukelde motorkap op Leigh aan. Helder metaal scheen door de beschadigde verf heen. Haar grill leek wel uit haaientanden te bestaan." Noem de personificaties.
Slide 46 - Open vraag
Leon, een boom van een vent, sloeg de inbreker neer.