beeldspraak v3 15 juni V3c

1 / 31
volgende
Slide 1: Video
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

toetsvoorbereiding
Kijk ook op Nieuws Nederlands online 

Daar vind je vaak extra oefeningen. 

Volgende week gaan we nog een paar keer oefenen.

Slide 2 - Tekstslide

Beeldspraak

Slide 3 - Tekstslide

Je buien maken vlekken
Op mijn hagelwit humeur
Ik heb m`n handen op je heupen
Maar m`n hoofd is bij de deur

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoel

Je kunt beeldspraak herkennen in een tekst 
en uitleggen wat het betekent. 

Slide 5 - Tekstslide

Vergelijking
Bij een vergelijking wordt iets uit de werkelijkheid/object
(mens, dier of ding) vergeleken met een beeld.
Ze staan dus beide in een zin.      (object en beeld)

Hij                                    is zo bleek als een lijk.
werkelijkheid                            beeld
object

Slide 6 - Tekstslide


Dat meisje
is zo onschuldig als    een lammetje

werkelijkheid                                               beeld

Slide 7 - Tekstslide

Metafoor  
Bij een metafoor wordt het beeld alleen genoemd, de werkelijkheid wordt niet genoemd.                                    

Het is hier een zwijnenstal, ruim op!
                             beeld

De werkelijkheid is bijvoorbeeld een slaapkamer.

Slide 8 - Tekstslide

Metafoor
Dat schaap is er alweer ingetrapt.

Een reus van een kerel.

De overheid gaat snoeien in de uitgaven.  (verminderen)

Het regent klachten bij de zorginstelling.

Slide 9 - Tekstslide

Hoge bomen vangen veel wind

Slide 10 - Tekstslide

Personificatie
Een levenloos ding wordt voorgesteld als een persoon.

Een rilling loopt een rondje op m'n rug.
Het gevaar loerde op elke straathoek.  
De toekomst lacht je toe.

Slide 11 - Tekstslide

Even de neuzen tellen.

Slide 12 - Tekstslide

Metonymie

De beeldspraak berust niet op een vergelijking, maar op een specifieke eigenschap van het object.

1   Je noemt een deel in plaats van het geheel

     Even de neuzen tellen
2  Je noemt het geheel in plaats van een deel
     Nederland moet nu eindelijk weer eens naar een EK.

Slide 13 - Tekstslide

Metonymie 
3    Je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp
      Hij won goud
4   Je noemt een aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het
      product dat daarmee verbonden is. 
     Ik eet het liefst Edammer


Slide 14 - Tekstslide

Metonymie 
5   Je noemt plaats/ruimte, maar je bedoelt de mensen die daar
      zijn. De zaal gaf een enorm applaus.
6    Je noemt de producent, maar je bedoelt het product:
      een Apple
7   Je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon
     Die lange

Slide 15 - Tekstslide

Hyperbool
De inhoud van de mededeling wordt enorm vergroot.

Je maakt mij kapot.
Hij barst van het geld.
Ik word stapelgek van die man.
Ik verveel me dood.

Slide 16 - Tekstslide

Het lijkt alsof het een beetje heeft geregend.

Slide 17 - Tekstslide

Understatement
- Met een understatement zwak je de mededeling af.
- Je zegt dat iets minder mooi, groot of belangrijk is dan in
   werkelijkheid.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeelden understatement
- Als je een één voor die toets hebt gekregen, zul je wel een paar
  foutjes gemaakt hebben.
- Die regisseur heeft met zijn speelfilms ongetwijfeld een paar   
  centjes verdiend.
- Mijn steenrijke oom heeft een stulpje aan de Rivièra gekocht. 

Slide 20 - Tekstslide

Eufemisme
- Een eufemisme is een manier om iets verzacht uit te drukken. - Door een eufemisme te gebruiken kan je iets wat onaardig is 
  zeggen of schrijven zonder dat het onaardig, gruwelijk of vies
  klinkt. 

Wij hebben thuis een interieurverzorgster.


Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeelden eufemisme
- Volgens mij is er aan jou een steekje los! 
- De dierenarts heeft de hond laten inslapen.
- De directie wil het personeelsbestand afslanken.
- Hij heeft te diep in het glaasje gekeken.
- Mensen met een achterstand tot de arbeidsmarkt.

Slide 23 - Tekstslide

Beeldspraak is altijd figuurlijk.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 24 - Quizvraag

'De wind huilt door de bomen.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking
D
-

Slide 25 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak herken je? De samenleving is ziek.
A
metafoor
B
metonymia
C
vergelijking
D
personificatie

Slide 26 - Quizvraag

'Zij zingt als een nachtegaal.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metonymie
C
metafoor
D
personificatie

Slide 27 - Quizvraag

'Geef mij nog eens een glas'. Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
hyperbool
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymia

Slide 28 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak? Mijn ouderlijk huis is nog steeds een veilige haven voor mij.
A
personificatie
B
vergelijking
C
metafoor
D
-

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Video

Maak de oefenopdracht
timer
10:00

Slide 31 - Tekstslide