Uitleg + instructie woordsoorten

mensen, dieren, dingen, planten, namen en begrippen zijn:
A
zelfstandig naamwoorden
B
bijvoeglijk naamwoorden
C
werkwoorden
D
bezittelijk voornaamwoorden
1 / 37
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

mensen, dieren, dingen, planten, namen en begrippen zijn:
A
zelfstandig naamwoorden
B
bijvoeglijk naamwoorden
C
werkwoorden
D
bezittelijk voornaamwoorden

Slide 1 - Quizvraag



Tot welke woordsoort behoort het woord 'ons' in de onderstaande zin?

In ons toekomstige onderwijs zal het contact tussen leerlingen en docenten niet verminderen, maar veranderen.
A
Tot de persoonlijke voornaamwoorden
B
Tot de bezittelijke voornaamwoorden
C
Tot de wederkerende voornaamwoorden
D
Tot de wederkerige voornaamwoorden

Slide 2 - Quizvraag





Ik ben nog nooit in Polen geweest.


Uitleg
nog = bijwoord
nooit = bijwoord
A
Deze zin heeft geen bijwoord.
B
Deze zin heeft een bijwoord.
C
Deze zin heeft twee bijwoorden.
D
Deze zin heeft drie bijwoorden.

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Video

Welk woordsoort herken je vooral in dit refrein?
A
Werkwoorden
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijwoord
D
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 5 - Quizvraag

Hoe heet het benoemen van woordsoorten?
A
Rekenkundig ontleden
B
Taalkundig ontleden
C
Redekundig ontleden
D
Taakkundig ontleden

Slide 6 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 7 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Verwijst meestal naar één of meer personen/ voorwerpen/ zaken.

Slide 8 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord 
Als je twijfelt of iets een PSV is, dan kun je het woordje waarover je twijfelt vervangen door een naam. Lukt dit? Dan is het een PSV.

Hij heeft heel goed zijn best gedaan vandaag. 
(Mauro) heeft heel goed zijn best gedaan vandaag. 

Slide 9 - Tekstslide

Wat is/ zijn de psv's?
Op de fruitschaal ligt het appeltje dat je wilde meenemen.

Slide 10 - Open vraag

Noteer de psv's:
Jullie bootje botste net tegen dat van mij.

Slide 11 - Open vraag

Bezittelijk voornaamwoord BZV
Geeft een bezit aan, dus van wie iets is. 
Staat altijd vóór 
het woord waar het
bij hoort.

Slide 12 - Tekstslide

LET OP!
Let op het verschil in de volgende zinnen!

Dat is mijn telefoon. (bzv)
Is die telefoon van mij? (psv)

Slide 13 - Tekstslide

Noteer de bzv's:
Zij heeft haar broer een nieuwe telefoon gegeven.

Slide 14 - Open vraag

Noteer de bzv's:
Ons huis is vorige week eindelijk verkocht aan mijn beste vriend.

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Video

Aanwijzend voornaamwoord AV

Slide 17 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord AV
Je kunt een AV op twee manieren gebruiken:
- bijvoeglijk: het staat dan voor een ZN
vb. Deze uitleg is heel fijn. 

- zelfstandig: er staat GEEN ZN voor. 
vb. Dit is heel fijn. 

Slide 18 - Tekstslide

Vul een passend AV in:
Op ...... oude schilderij staat de burgemeester van Arnhem.

Slide 19 - Open vraag

Vul een passend AV in:
Heb je ... boek over computers gekocht bij ..... nieuwe winkeltje in de Goudsteeg?

Slide 20 - Open vraag

Mooie sneakers, die wil ik ook!
A
die is bijvoeglijk gebruikt
B
die is zelfstandig gebruikt.

Slide 21 - Quizvraag

Vragend voornaamwoord VRV

Slide 22 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord VRV
Je kunt een VRV op twee manieren gebruiken:
- bijvoeglijk: het staat dan voor een ZN
vb. Welke boeken vind jij leuk?

- zelfstandig: er staat GEEN ZN voor. 
vb. Wie is dat?

Slide 23 - Tekstslide

Noteer de VRV's:
Wie heeft jouw huiswerk gemaakt?

Slide 24 - Open vraag

Noteer de VRV's:
Waarom heb je mijn tas niet gepakt?

Slide 25 - Open vraag

Waar staan de volgende afkortingen voor? ZN - BN - LW - WW

Slide 26 - Open vraag

Welk woordsoort omschrijf ik?

Voor mij kan een LW staan, maar het hoeft niet. Je kan mij vaak ook in mv zetten. Ook kun je van mij een verkleinwoord maken. Ook eigennamen behoren tot mijn soort.

A
BN
B
LW
C
WW
D
ZN

Slide 27 - Quizvraag

Mijn hele vorm noem je het infinitief. Je kan mij aanpassen aan degene die iets doet en ook aan de tijd!

A
BN
B
WW
C
LW
D
ZN

Slide 28 - Quizvraag

Ik heb twee bepaalde en een onbepaalde vorm. Ik kan niet zonder een ZN bestaan!

A
BN
B
ZN
C
LW
D
WW

Slide 29 - Quizvraag

Ik zeg iets over een ZN of een WW.

A
WW
B
LW
C
ZN
D
BN

Slide 30 - Quizvraag

Het benoemen van zinsdelen noem je?
A
Rekenkundig ontleden
B
Taalkundig ontleden
C
Redekundig ontleden

Slide 31 - Quizvraag

Redekundig ontleden

Slide 32 - Woordweb

Wat is het onderwerp in deze zin?

Het Corderius College stikt van het talent.

Slide 33 - Open vraag

Wat is de PV in deze zin?

Veel leerlingen zijn heel goed in een sport.

Slide 34 - Open vraag

Wat is de PV in deze zin?

De getalenteerde leerlingen kunnen zich tijdens de talenturen verder ontwikkelen.

Slide 35 - Open vraag

Slide 36 - Video

Slide 37 - Video