HA2 grammar lesson

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 9 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Grammar Unit 1
Present simple (SHIT)
Present continuous
All, every, each
Possessive
Used to
Conjunctions

Slide 2 - Tekstslide

Hoe maak je de present simple?
Vb: He walks all the way home.

Slide 3 - Open vraag

Present simple
Choose the correct sentence.
A
I am walking to the cinema.
B
I walked to the cinema.
C
I walk to the cinema.
D
I had been walking to the cinema.

Slide 4 - Quizvraag

Present simple
Choose the correct sentence.
A
She buys some food.
B
She bought some food.
C
She is buying some food.
D
She will be buying some food.

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Video

Hoe maak je de present continuous?
Vb: He is walking all the way home.

Slide 7 - Open vraag

Present continuous
Choose the correct sentence.
A
She buys some food.
B
She bought some food.
C
She is buying some food.
D
She will be buying some food.

Slide 8 - Quizvraag

Present continuous
Choose the correct sentence.
A
I am walking to the cinema.
B
I walked to the cinema.
C
I walk to the cinema.
D
I had been walking to the cinema.

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Video

Wanneer en hoe gebruik je 'all'
A
Legt de nadruk op afzonderlijke elementen. In enkelvoud. Pas wanneer er meer dan 3 van iets zijn.
B
Legt de nadruk nóg meer op afzonderlijke elementen. In enkelvoud. Wanneer er minder dan 3 van iets zijn.
C
Als je het hebt over een hele groep. In meervoud.

Slide 11 - Quizvraag

Wanneer en hoe gebruik je 'each'
A
Legt de nadruk op afzonderlijke elementen. In enkelvoud. Pas wanneer er meer dan 3 van iets zijn.
B
Legt de nadruk nóg meer op afzonderlijke elementen. In enkelvoud. Wanneer er minder dan 3 van iets zijn.
C
Als je het hebt over een hele groep. In meervoud.

Slide 12 - Quizvraag

Wanneer en hoe gebruik je 'every'
A
Legt de nadruk op afzonderlijke elementen. In enkelvoud. Pas wanneer er meer dan 3 van iets zijn.
B
Legt de nadruk nóg meer op afzonderlijke elementen. In enkelvoud. Wanneer er minder dan 3 van iets zijn.
C
Als je het hebt over een hele groep. In meervoud.

Slide 13 - Quizvraag

My brother and my sister have
____
got one child.
A
All
B
Every
C
Each

Slide 14 - Quizvraag

I haven't had any sleep at all. The baby hasn't stopped crying
_____ night.
A
All
B
Every
C
Each

Slide 15 - Quizvraag

Used to, fill in the gap:
When I was a child, I ____ (play) a lot with my sister.

Slide 16 - Open vraag

Used to, fill in the gap:
Last year we ____ so much homework. (not / get)

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Video

Conjunctions:
Listen to the story ____
answer the questions in complete sentences.

A
because
B
but
C
and
D
or

Slide 19 - Quizvraag

Conjunctions:
I need to pass this test ____ my other grades are bad.
A
because
B
but
C
and
D
or

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video

Posessive:
The farmer____truck.
A
farmer 's
B
farmerses
C
farmer'
D
farmers'

Slide 22 - Quizvraag

Posessive:
My brothers____ children.
A
brothers's
B
brothers'
C
brotherses

Slide 23 - Quizvraag

Posessive:
The map____ world
A
The map of the world
B
The mapses world.
C
The map's world.
D
The maps' world

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Video

Grammar Unit 2
Past simple
Quantifiers
Relative pronouns
Comparisons

Slide 26 - Tekstslide

Past simple:
(I / be / at a concert last night)

Slide 27 - Open vraag

Past simple:
She (get on) the train in the centre of the city.

Slide 28 - Open vraag

Past simple:
(We / be / at a concert last week)

Slide 29 - Open vraag

Past simple:
I (not/change) trains at Victoria.

Slide 30 - Open vraag

Which pronouns do you use 'were' for?

Slide 31 - Open vraag

Which pronouns do you use 'was' for?

Slide 32 - Open vraag

Slide 33 - Video

Comparissons:
Dogs are (intelligent) than rabbits.

Slide 34 - Open vraag

Comparissons:
London is (busy) than Glasgow.

Slide 35 - Open vraag

Comparissons:
That book is (beautiful) in the whole library.

Slide 36 - Open vraag

Slide 37 - Video

___ people live on islands?
A
How much
B
How many
C
Little
D
Few

Slide 38 - Quizvraag

She spoke ____
English. It was nearly impossible to understand her.

A
How much
B
How many
C
Little
D
Few

Slide 39 - Quizvraag

Slide 40 - Video

I talked to the girl ____
car had broken down in front of the shop.

A
which
B
that
C
who
D
whose

Slide 41 - Quizvraag

What did you do with the money ____
your mother lent you?


A
which
B
that
C
who
D
whose

Slide 42 - Quizvraag

Slide 43 - Video

Aan de slag!
1. Kies maximaal 4 grammatica onderdelen waarmee jij aan de slag gaat.
2. Maak een stappenplan hoe je de grammatica aanpakt.
3. Ga naar je email - je hebt een mail van mij
4. Ga werken aan de door jou gekozen onderdelen en vraag om hulp waar nodig!

Slide 44 - Tekstslide