In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Poortader
Leverader
Leverslagader
Slide 1 - Sleepvraag
1.
2.
4.
4.
3.
1.
5.
6.
7.
Leverslagader
Poortader
centrale ader
Galgang
Levercellen
Ader
Bindweefsel
Slide 2 - Sleepvraag
De lever zorgt NIET voor:
A
Het filteren van het bloed
B
Het maken van nieuwe eiwitten van aminozuren
C
Het afbreken van alcohol en medicijnen
D
Het afvoeren van bilirubine van versleten bloedcellen
Slide 3 - Quizvraag
Wat houdt transaminering in?
Slide 4 - Open vraag
Welke stof kan NIET opgeslagen worden in de lever?
A
Vitamine D
B
glycogeen
C
bilirubine
D
ferritine
Slide 5 - Quizvraag
Welke afvalstof wordt geproduceerd bij de desaminering van aminozuren?
A
cholesterol
B
ammoniak
C
ureum
D
koolstofdioxide
Slide 6 - Quizvraag
Welk enzym heeft dezelfde optimumtemperatuur als de enzymen in jouw darmen?
A
enzym A
B
enzym B
Slide 7 - Quizvraag
Lipase is een enzym. Wat is het substraat bij dit enzym?
A
vetten
B
gal
C
geëmulgeerde vetten
D
monoglyceriden, glycerol en vetzuren
Slide 8 - Quizvraag
De alvleesklier is een:
A
Exocriene klier
B
Endocriene klier
C
Beide
D
Geen van beide
Slide 9 - Quizvraag
Als de lever teveel alcohol te verwerken krijgt, is er een grote kans op een leverbeschadiging. Welk proces in het darmkanaal kan minder goed verlopen als gevolg van een leverbeschadiging?
A
De darmperistaltiek.
B
De vertering van eiwitten.
C
De vertering van koolhydraten.
D
De vertering van de vetten.
Slide 10 - Quizvraag
Bij langdurig overmatig alcoholgebruik neemt de lever in omvang toe. De leverfunctie neemt echter steeds verder af. Een van de symptomen bij een falende lever is een gelige huidskleur.
Welke van de volgende falende leverfuncties is een verklaring voor het ontstaan van deze gele kleur?
A
De lever kan minder afvalstoffen via de gal verwijderen.
B
De lever kan minder alcohol afbreken.
C
De lever kan minder aminozuren afbreken.
D
De lever kan minder glycogeen opslaan.
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Tekstslide
Een deel van het bloedplasma wordt in een niereenheid uitgescheiden (filtratie). In welk deel van een niereenheid gebeurt dit?
A
in de glomerulus
B
in het kapsel van Bowman
C
in de lis van Henle
D
in de verzamelbuis
Slide 13 - Quizvraag
Door welk van de volgende factoren vindt de ultrafiltratie plaats?
A
diffusie
B
osmose
C
gefaciliteerde diffusie
D
bloeddruk
Slide 14 - Quizvraag
De glomerulus is een kluwen van fijne haarvaten dat door het nierkapsel (kapsel van Bowman) omgeven wordt, hier vindt de filtratie plaats Welke van de onderstaande stoffen verlaat de bloedbaan NIET bij de filtratie?
A
glucose
B
zouten
C
eiwitten
D
vitamine C
Slide 15 - Quizvraag
In welk deel van de nieren ligt de liggen de lichaampjes van Malpighi en het eerste deel van de gekronkelde buis?
A
nierschors
B
niermerg
C
nierbekken
Slide 16 - Quizvraag
In welk deel van de nieren liggen de lissen van Henle?
A
nierschors
B
niermerg
C
nierbekken
Slide 17 - Quizvraag
Bekijk de concentraties Na+ in de drie kolommen van afb. 47 (p146). Welke conclusie kun je trekken over de filtratie en terugresorptie van Na+?
A
er vindt geen filtratie van Na+ plaats en geen resorptie
B
er vindt volledige filtratie van Na+ plaats en geen resorptie
C
er vindt geen filtratie plaats en vrijwel volledige resorptie
D
er vindt volledige filtratie plaats en bijna volledige resorptie
Slide 18 - Quizvraag
Wordt Na+ beter teruggeresorbeerd dan Cl- of andersom?
A
Na+ wordt beter teruggeresorbeerd dan Cl-
B
Cl- wordt beter teruggeresorbeerd dan Na+
Slide 19 - Quizvraag
Zal de hypofyse bij een te hoge osmotische waarde van het bloedplasma meer of minder ADH afgeven? En zal daardoor de osmotische waarde stijgen of dalen?