Oefenen met persoonlijk voornaamwoord en voorzetsels

Persoonlijke voornaamwoorden 
Naamvallen
Voorzetsels
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Persoonlijke voornaamwoorden 
Naamvallen
Voorzetsels

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pers vnw/naamval/voorzetsels

Slide 2 - Woordweb

Wat weet je nog uit de vorige lessen:
Dit mag van alles zijn:
Misschien weet je een rijtje van het persoonlijk voornaamwoord, een rijtje voorzetsels of misschien kan je al wat vertellen over de toepassing!
Wanneer is er een verandering?
Als de functie van het persoonlijk voornaamwoord * verandert:
Ich langweile mich, du auch? Dann langweilen wir uns alle!
Als het achter een voorzetsel staat, dat eigenlijk alles bepaalt:
Für ihn dauert es immer zu lange!

Slide 3 - Tekstslide

Pak het schema er bij... 
"Ich mir mich" Wat is de naamval/functie van mich? Klopt dit in de eerste voorbeeld zin?
Klopt dit ook bij "wir"?
Hoe vertaal je ihn?
Wat is de functie in de zin?
Eerst de voorzetsels van de 4e en 3e naamval en de persoonlijke voornaamwoorden  leren...dan toepassen!
timer
3:00

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hallo, wie heißt .... (jij)?
A
du
B
dir
C
dich
D
ich

Slide 5 - Quizvraag

Vertaling: Hoe heet jij?
du = jij
dir/dich =jou

òf: wie of wat heet? antw: jij heet
Ich habe ... [jou] gestern noch in der Stadt gesehen!*
A
du
B
dir
C
dich
D
mich

Slide 6 - Quizvraag

Vertaal: jou = dir of dich

Ontleed: 
aan jou/ voor jou: kan niet
wat/wie heb ik gezien? jou = LV
Was schenkst du .... [hun] zu Weihnachten?*
A
ihr
B
euch
C
ihnen
D
ihm

Slide 7 - Quizvraag

aan hun =MV 
Ich habe [jullie] natürlich auch eingeladen.*
A
ihr
B
euch
C
ihnen
D
Ihnen

Slide 8 - Quizvraag

Wie/Wat heb ik uitgenodigd?
Jullie= LV
Ich habe es [hem] gestern gesagt.*
A
ihm
B
er
C
ihn
D
ihr

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hast du noch [met haar] darüber gesprochen?
A
mit ihr
B
mit sie

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ich habe nichts mehr [van hen] gehört.
A
von euch
B
von ihnen
C
von sie
D
von ihr

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Soll ich heute aber [naar jou] kommen?
A
zu mir
B
zu dir
C
zu du
D
zu dich

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ich habe immer alles [voor jou] gemacht!
A
für du
B
für dir
C
für dich
D
für Herrn Meijer

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

[Door haar] habe ich einen Nebenjob gefunden.
A
Gegen sie
B
Durch ihr
C
Durch sie
D
Durch ihn

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meine Eltern machen sich Sorgen [om jullie].
A
um euch
B
um uns
C
um ihr
D
um ihnen

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

[Tegen wie] spielt das Team morgen?
A
Gegen wer
B
Gegen wen
C
Ohne wer
D
Für wen

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Musst [jij] noch viel lernen?
A
du
B
ihr
C
dir
D
dir

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

[Bij hen] kostet die Autos nicht viel?
A
Bei ihm
B
Seit sie
C
Bei sie
D
Bei ihnen

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik ken de persoonlijke voornaamwoorden uit mijn hoofd
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Ik begrijp dat ik de zin moet ontleden om het juiste pers.vnw. toe te passen
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Ik begrijp dat een voorzetsel de naamval bepaald
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Ik ken de voorzetsels al uit mijn hoofd, waarna een 3de of 4de naamval volgt
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Deze slide heeft geen instructies