woordsoorten

Hoeveel lidwoorden staan er in deze zin:

De vader en het kind zitten in een vliegtuig.
A
0
B
1
C
2
D
3
1 / 20
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoeveel lidwoorden staan er in deze zin:

De vader en het kind zitten in een vliegtuig.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 1 - Quizvraag

Woordsoorten H2: lidwoorden
  1. De (bepaald lidwoord)
  2. Het (bepaald lidwoord)
  3. Een (onbepaald lidwoord)

De vader en het kind zitten in een vliegtuig.



Slide 2 - Tekstslide

Hoeveel zelfstandige naamwoorden staan er in deze zin:

Een zelfstandig naamwoord verwijst naar een mens, dier, plant, begrip of eigennaam.
A
2
B
4
C
5
D
6

Slide 3 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoorden
Een zelfstandig naamwoord verwijst naar een mens, dier, plant, begrip of eigennaam. 

Kenmerken:
Meestal staat er een lidwoord voor. 
Meestal kun je er een meervoud van maken. 
Meestal kun je er een verkleinwoord van maken. 

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden
Een werkwoord drukt vaak een handeling uit: praten, vertrekken, zwaaien. Deze werkwoorden noemen we 'doe'-woorden.

Andere werkwoorden drukken een situatie of gebeurtenis uit: staan, blijven, regenen, vallen.

Het hele werkwoord noemen we het infinitief: praten
Een werkwoord kun je vervoegen: hij praat, ik praatte, we hebben gepraat

Slide 5 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
Opdracht 16 en 18 (blz. 117 t/m 119)

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Verhaal schrijven
Schrijf een verhaal en begin met de volgende zinnen:

In een grote bos stond een oud huis.
In het huis lag een mysterieuze kist.
Toen iemand de kist opende, sprong er een kat uit.

Verwerk in iedere zin een nieuw én een eerder genoemd zelfstandig naamwoord om het verhaal verder uit te bouwen

 

Slide 9 - Tekstslide

Woordenslang
Spelregels:
-  Als je aan de beurt bent, moet je een zelfstandig naamwoord bedenken dat begint met de laatste letter van het vorige woord. Bijvoorbeeld:
School → Leraar → Rugzak → Klok.
- Elk woord mag maar één keer worden genoemd.
- Tijdslimiet: Als iemand binnen 5 seconden niets kan bedenken, gaat hij of zij zitten en is de volgende leerling aan de beurt

Slide 10 - Tekstslide

Grammatica: Woordsoorten
Elk woord in een zin kan je benoemen
timer
4:00

Slide 11 - Tekstslide

Lesplanning
- Proefwerkstof
- Huiswerk nakijken 
- Verder met grammatica H4 (woordsoorten)

- Presentatie Fedor en Dilano

Slide 12 - Tekstslide

Proefwerkstof
Grammatica woordsoort benoemen:
  •  h2: blz. 113 t/m 120
  • h4: blz. 48 t/m 54
spelling 
  • h4: blz. 55 t/m 62
  • h5: blz. 118 t/m 125

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Welke woordsoorten hebben we tot nu toe behandeld?

Slide 16 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord voegt iets toe aan het zelfstandig naamwoord:

De auto - De grijze auto - De kleine, grijze auto - De kleine, vieze, grijze auto- De kleine, vieze, oude, grijze auto


Slide 17 - Tekstslide

in, onder, voor, aan, van, boven, onder...
Tijdens, gedurende, naar, na, bij...

Slide 18 - Tekstslide

Telwoorden
Een telwoord (tw) geeeft een hoeveelheid of een volgorde aan. Er zijn twee soorten telwoorden:

  • hoofdtelwoord (htw): geeft een hoeveelheid aan
    een, vijf, duizend, honderdtwintig, veel, weinig
  • rantelwoord (rtw): geeft een volgorde aan
    eerste, zesde, twintigste, middelste, achterste

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag:
Maak opdracht 4 t/m 8 (blz. 49 en 50)

Slide 20 - Tekstslide