Een
werkwoord drukt vaak een handeling uit: praten, vertrekken, zwaaien. Deze werkwoorden noemen we
'doe'-woorden.
Andere werkwoorden drukken een situatie of gebeurtenis uit: staan, blijven, regenen, vallen.
Het hele werkwoord noemen we het infinitief: praten
Een werkwoord kun je vervoegen: hij praat, ik praatte, we hebben gepraat