Leesverslag

Nederlands
Leesverslag
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Leesverslag

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fictie
- personages: hoofdpersoon en bijfiguren
- perspectief
- tijd en ruimte: opbouw, verhaallijn, trucs met tijd

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Personages
Fictie = boeken, films, series, toneelstukken, stripverhalen, etc. Alle verzonnen verhalen. 

Elk verhaal heeft een hoofdpersoon. Dit kan ook een dier of een fantasiefiguur zijn. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdpersoon
  • Staat centraal in het verhaal. 
  • Heeft vaak een probleem dat hij op moet lossen. 
  • Soms zijn er meerdere hoofdpersonen in een verhaal. 
  • Je leert de hoofdpersoon goed kennen. 
  • Je komt veel van zijn gedachten en gevoelens te weten. 
  • Soms verandert het karakter door de gebeurtenissen in het verhaal.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Karaktereigenschappen die je kunt gebruiken om de hoofdpersoon te beschrijven in je leesverslag. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijfiguren
  • Andere personen die een rol spelen in het verhaal.

  • Je komt minder van ze te weten dan van de hoofdpersoon. 
  • Hebben altijd te maken met de hoofdpersoon. 
  • De meest voorkomende rollen zijn 'helper' of 'tegenstander' van de hoofdpersoon. 
  • Vaak 1 of 2 opvallende karaktereigenschappen en voorspelbaar gedrag.
  • De relatie met de hoofdpersoon kan veranderen tijdens het verhaal. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De persoon die centraal staat in het verhaal, noem je...
A
de hoofdpersoon
B
een bijfiguur

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het gedrag van een bijfiguur is vaak hetzelfde en voorspelbaar.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je komt veel te weten over de gevoelens van een bijfiguur.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Perspectief
  • Perspectief is de manier waarop het verhaal wordt verteld. Door wiens ogen zie je alle gebeurtenissen? Van die persoon lees je niet alleen wat hij doet, maar ook wat hij voelt en denkt. Er zijn vier soorten perspectief.
  • Jullie leren twee soorten: het ik-perspectief en het hij/zij-perspectief
  • De andere soorten zijn: het alwetend perspectief en het wisselend perspectief. 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik-perspectief
De hoofdpersoon vertelt zelf het verhaal. Hij doet dat in de ik-vorm. Alle gebeurtenissen, personen en situaties zie je door zijn ogen. Je weet dus alles wat deze ‘ik’ denkt en voelt.

‘Pascal!’ Mijn moeder stond onder aan de trap. ‘Er is bezoek voor je.’ Ik schrok. Wie kon dat zijn? Ik kreeg nooit bezoek.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hij/zij-perspectief
De lezer ziet alle gebeurtenissen door de ogen van één verhaalpersonage, meestal de hoofdpersoon. Als lezer weet je dus evenveel als deze hij- of zij-persoon en weet je alles wat hij of zij denkt en voelt. De hoofdpersoon vertelt niet zelf het verhaal!

Karima stond stokstijf stil. Haar hart bonsde tegen haar ribbenkast. Wat ze net zag, de auto, de fietser, de knal, de gil en nu de stilte. Langzaam komt haar verstand terug. Dit is een ongeluk, zegt het verstand, je moet nu iets doen. Ze pakt haar telefoon en tikt met trillende vingers het nummer 112. Ze voelt nu pas hoe koud ze is geworden.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

"Boven op mijn kamer ga ik op bed liggen. Niet normaal! Tranen prikken in mijn ogen. Ruw veeg ik ze weg. Met janken schiet ik niks op. Naast me op de grond zoemt mijn mobiel. Met tegenzin pak ik hem op."

Wat is het perspectief in dit fragment?
A
ik-perspectief
B
hij/zij-perspectief

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opbouw
  • Meestal: probleem > probleem wordt erger > climax > einde verhaal
  • Chronologische volgorde = de gebeurtenissen worden verteld in de volgorde zoals ze ook in de tijd hebben plaatsgevonden. 

  • Open einde = je weet als lezer niet hoe het verhaal afloopt, het probleem is niet opgelost.
  • Gesloten einde = het probleem is opgelost en het verhaal is (goed of slecht) afgelopen. 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijd en ruimte
  • Verhalen kunnen in het heden, het verleden of de toekomst afspelen. 
  • Tijd is belangrijk om gebeurtenissen en gevoelens te begrijpen.  
  • Schrijven halen soms trucs uit met de tijd in het verhaal, bijvoorbeeld door een tijdsprong te maken naar het verleden of de toekomst. 
  • Ruimte is de plek waar het verhaal zich afspeelt. 
  • Ruimte kan zorgen voor een bepaalde sfeer.
  • Ruimte kan gebeurtenissen of gevoelens van personen versterken. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verhaallijn
  • Verhaallijn = probleem + alle belangrijke gebeurtenissen die het verhaal vormen. 
  • Één hoofdpersoon betekent vaak één verhaallijn.
  • Meerdere verhaallijnen met elk een eigen hoofdpersoon komen ook voor. 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijdsprongen
  • Een schrijver vertelt nooit alle gebeurtenissen van minuut tot minuut, dat zou heel saai zijn. 
  • Vaak worden alleen de belangrijke momenten verteld. De schrijver maakt dan een tijdsprong
  • Een tijdsprong kan kort of lang zijn (enkele uren, maar ook bijv. een jaar)

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijdsprongen
  • Flashback = Terugblik, tijdsprong terug in de tijd. Het verhaal wordt een poosje onderbroken om een belangrijke gebeurtenis in het verleden te vertellen.  Hierdoor begrijp je gedrag en gevoelens van de hoofdpersoon beter en zie je waar bepaalde problemen vandaan komen.
  • Terugverwijzing = Er wordt verteld over iets dat vroeger is gebeurd zonder dat het verhaal echt onderbroken wordt, bijvoorbeeld een gedachte of een uitspraak van een persoon. 
  • Vooruitwijzing = Er wordt verteld over iets dat nog gaat komen. 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden
Terugverwijzing
'Vorige week stond die auto er ook al,’ dacht Timo. ‘Met dezelfde dikke man erin.’

Vooruitwijzing:
Morgen zal Samira’s wereld niet meer zo zonnig zijn, dacht Danny. Tenminste, als alles gaat zoals ik het wil.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen over zinsdelen, leestekens, DT's of dicteewoorden?
  • Onderwerp: Je gaat een verslag schrijven over iets dat je hebt meegemaakt.
  • Opdracht voor cijfer: Telt 2 x mee
  • Vandaag inleveren 
  • In word maken 
Verslag schrijven - eindopdracht 

Slide 20 - Tekstslide

  • Je verslag heeft minimaal 150 woorden.
  • Gebruik de verleden tijd.
  • Schrijf in de inleiding kort waar het verslag over gaat.
  •  Gebruik verwijswoorden.
  •  Zet een goede titel boven het verslag.