In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Periode 2
Het gouden ei
theorie en uitleg
vr 4/2 en vr 11/2
d-toets
niet!
e-toets
ma 14/2
Slide 1 - Tekstslide
Nederlands
P2 - 2021/2022 - V3 - Les 1
Slide 2 - Tekstslide
Vorige lessen heb je geleerd ...
... om vragen te beantwoorden op 3 niveaus:
verkenningsvragen
reflectievragen
interpretatievragen
Slide 3 - Tekstslide
Aan het eind van deze les ...
... ken je een aantal literaire begrippen die gaan over:
(non-)fictie en (niet-)realistisch
de titel
de setting: de tijd en ruimte
de personages
het begin van een verhaal
vertelperspectief
... heb je deze begrippen toegepast op Het gouden ei.
Slide 4 - Tekstslide
Hoe ga je te werk?
Je leest de theorie over een begrip.
Daarna volgt een aantal vragen over dit begrip, toegepast op Het Gouden Ei.
Je beantwoordt de vragen.
Tip: Benader de vragen per hoofdstuk. In ieder hoofdstuk kun je weer aanvullende informatie krijgen over een onderdeel.
Slide 5 - Tekstslide
Tip!
Doe dit zo uitgebreid en serieus mogelijk.
Op deze manier bereid jij je namelijk voor op de toets en maak maak jij je eigen leerstof!
Slide 6 - Tekstslide
Fictie & non-fictie
Fictie Verzonnen verhalen over gebeurtenissen en mensen, die bedacht zijn door de schrijver (leesboek, stripverhaal, film, gedicht).
Non-fictieVerhalen over de werkelijkheid, met feiten over (echte) mensen en (echte) gebeurtenissen. De schrijver heeft het niet bedacht/verzonnen. Het is echt gebeurd (krantenbericht, journaal) of geeft informatie (schoolboek).
Slide 7 - Tekstslide
Is het Gouden ei fictie of non-fictie? Leg je antwoord uit. Gebruik de theorie.
Slide 8 - Open vraag
Realistisch & Niet-realistisch
Realisme In hoeverre kan een verzonnen verhaal wel of niet echt gebeuren?
Realistisch Een schrijver verzint mensen en gebeurtenissen die erg lijken op de werkelijkheid, die echt zouden kunnen gebeuren.
Niet-realistisch / onrealistisch Een schrijver verzint een verhaal met mensen en gebeurtenissen, die in werkelijkheid niet kunnen gebeuren.
Slide 9 - Tekstslide
Realistisch & Niet-realistisch
Realismelijn Elk verhaal kun je ergens plaatsen op de realismelijn.
Heel realistisch – een beetje realistisch – niet-realistisch
Hoe realistisch is een verhaal? Hoe realistisch een verhaal is, wordt bepaald door de beschrijving van: tijd, omgeving, personages, gesprekken, gedachten, problemen, bezigheden, gebeurtenissen, de afloop.
Slide 10 - Tekstslide
Is het Gouden ei realistisch of niet-realistisch? Leg je antwoord uit. Gebruik de theorie.
Slide 11 - Open vraag
Verhaalbegin - blok 4, blz. 208
Inleidend beginDe schrijver geeft eerst een beeld van de personages en hun situatie. Daarna begint het verhaal.
Midden in de gebeurtenissenDe schrijver valt met de deur in huis (er is geen inleidend begin). Later krijg je aanwijzingen over de personen en hun situatie.
ProloogEen apart hoofdstuk voor het eerste hoofdstuk. Er wordt hierin al iets verteld over de afloop. Aan het einde begrijp je pas wat hier wordt verteld. Dit wekt extra spanning op.
Slide 12 - Tekstslide
Wat kun je vertellen over het verhaalbegin van Het gouden ei? Gebruik voor je antwoord de theorie. Pas de begrippen toe.
Slide 13 - Open vraag
Setting: Tijd – blok 4, blz. 158/159
Chronologische vertelvolgordeDe gebeurtenissen in een verhaal worden verteld in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden.
Hierbij kunnen verwijzingen voorkomen naar dingen die eerder of later in het verhaal gebeuren. De vertelvolgorde wordt daarmee niet onderbroken.
Niet-chronologische vertelvolgordeDe gebeurtenissen in een verhaal worden niet verteld in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden.
Slide 14 - Tekstslide
Setting: Tijd - blok 4 – blz. 205
Vertelde tijdDe tijd die voorbijgaat in een verhaal.
VerteltijdDe tijd uitgedrukt in woorden of pagina’s, die gebruikt wordt om het verhaal te vertellen.
VerteltempoHet tempo waarin wordt verteld.
Slide 15 - Tekstslide
Setting: Tijd- blok 4 – blz. 204
VersnellingDe vertelde tijd is lang en de verteltijd is kort. Een langere periode wordt verteld in weinig woorden.
VertragingDe vertelde tijd is kort en de verteltijd lang. Een korte periode wordt verteld in veel woorden.
Tijdsprong De schrijver slaat periodes over.
Slide 16 - Tekstslide
Setting: Ruimte – blok 4, blz. 158/159
SettingDe setting herken je aan de tijd en ruimte waarin het zich afspeelt.
RuimteAlles wat te maken heeft met plaatsen. Een land, stad, dorp, een huis, een kamer, een straat, een gebouw, een planeet.
De ruimte kan bestaan, maar ook niet bestaan, herkenbaar zijn of niet herkenbaar. De ruimte kan een bepaalde sfeer oproepen, bijvoorbeeld spanning. Ook kan de ruimte het verhaal verduidelijken.
Slide 17 - Tekstslide
Waar (ruimte) speelt het verhaal zich af? Noem de belangrijkste ruimtes/plaatsen. Geef per ruimte/plaats aan waarom deze belangrijk is voor het verhaal. Gebruik de theorie.
Slide 18 - Open vraag
Personages – blok 3, blz. 111/112
HoofdpersoonDit is de belangrijkste persoon (soms meer dan 1). Van een hoofdpersoon kom je het meeste te weten (gevoelens en gedachten), het grootste deel van het verhaal ‘beleef’ je door zijn/haar ogen. Hij/zij heeft vaak een belangrijk probleem of een opdracht.
BijpersonenDeze personen zijn minder belangrijk en je komt over hen minder te weten. Je leert hen minder goed kennen.
Slide 19 - Tekstslide
Personages – blok 3, blz. 111/112
Relaties tussen personages (kunnen veranderen in het verhaal)
Helpers Bijfiguren die de hoofdpersoon helpen om zijn doel te bereiken.
TegenstandersBijfiguren die de hoofdpersoon tegenwerken.
Beschrijving van een personage
Uiterlijk en karaktereigenschappen
Kenmerken: geslacht, leeftijd, achtergrond
Slide 20 - Tekstslide
Personages - blok 3, blz. 111/112
Ontwikkeling In een verhaal maken personages een ontwikkeling door. Ze worden ouder, volwassen. Ze veranderen van karakter, van gedrag. Ze komen tot inzichten, verwerken wat ze hebben meegemaakt.
Mening over personagesHeb je sympathie of juist geen sympathie voor het personage? Kun jij je wel of niet vinden in hun gedrag, keuzes, daden, opvattingen?
Slide 21 - Tekstslide
Personages - blok 3, blz. 111/112
Personages leren kennen
Je kunt personages op verschillene manieren leren kennen.
DirectDe informatie over de personages wordt letterlijk in de tekst verwerkt.
IndirectJe moet de informatie zelf afleiden uit wat personages doen, zeggen, denken of uit wat anderen over hem zeggen of denken.
Slide 22 - Tekstslide
Personages - blok 3, blz. 111/112
OntwikkelingIn een verhaal maken personages een ontwikkeling door. Ze worden ouder, volwassen. Ze veranderen van karakter, van gedrag. Ze komen tot inzichten, verwerken wat ze hebben meegemaakt.
Mening over personagesHeb je sympathie of juist geen sympathie voor het personage? Kun jij je wel of niet vinden in hun gedrag, keuzes, daden, opvattingen?
Slide 23 - Tekstslide
Enkele karaktereigenschappen
Slide 24 - Tekstslide
Wie is/zijn de hoofdpersonen in Het gouden ei? Wat kun je over hem/haar/hen vertellen? Maak gebruik van de theorie bij het beantwoorden van de vraag.
Slide 25 - Open vraag
Wie zijn de bijpersonen in Het gouden ei? Wat kun je over hun rol vertellen? Maak gebruik van de theorie bij het beantwoorden van de vraag.
Slide 26 - Open vraag
Titelverklaring (niet in Op Niveau)
De titel verklarenUitleggen hoe de titel bij het boek past.
Letterlijk/figuurlijkEen titel kun je letterlijke en/of figuurlijk uitleggen.
Thema, persoon, plaats, gebeurtenisDe titel heeft vaak iets met het thema (onderwerp) te maken. De titel kan ook naar een persoon, plaats of gebeurtenis wijzen.
Slide 27 - Tekstslide
Leg uit hoe de titel past bij het verhaal. Maak gebruik van de theorie bij het beantwoorden van de vraag.
Slide 28 - Open vraag
Vertelperspectief – blok 4, blz. 207
Auctoriaal vertelperspectief Dit is een alwetende verteller, die zelf geen rol speelt in het verhaal, maar hij weet alles van alle personages en gebeurtenissen.
Wisselend perspectief Als een schrijver kiest voor het ik-perspectief of het hij- of zij-perspectief, dan kunnen verschillende personages elkaar afwisselen als hoofdpersoon.
Er kan dan ook sprake zijn van meerdere verhaallijnen.
In elke verhaallijn draait het om andere personages en gebeurtenissen.
Slide 29 - Tekstslide
Van welk vertelperspectief is er sprake in Het gouden ei? Licht je antwoord toe. Gebruik de theorie.
Slide 30 - Open vraag
Einde van de les!
Volgende les gaan we aan de slag met nog een aantal literaire begrippen.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.