argumentatie (2) + betoog

Hoofdstuk 4 Anders
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4 Anders

Slide 1 - Tekstslide

Lezen argumentatie

Slide 2 - Tekstslide

Doel 
Je kunt onderscheid maken tussen 
  • standpunten
  • argumenten,
  • tegenargumenten
  • weerleggingen.

Slide 3 - Tekstslide

Dit weet je al
Je onderbouwt een standpunt met argumenten

Feitelijke en waarderende argumenten

Enkelvoudige argumentatie (dus)
Nevenschikkende argumentatie (en
Onderschikkende argumentatie (want)

Slide 4 - Tekstslide


Wat voor soort argumentatie is dit?
A
meervoudige argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
meervoudige onderschikkende argumentatie

Slide 5 - Quizvraag


Wat voor soort argumentatie is dit?
A
meervoudige argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
meervoudige onderschikkende argumentatie

Slide 6 - Quizvraag


Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.


Slide 7 - Tekstslide

Feitelijke argumenten

Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.

Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.


Slide 8 - Tekstslide

Waarderende argumenten

Over een waarderend argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.

Voorbeeld

- Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger .

Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Slide 9 - Tekstslide

1. Bijna alle straten en pleinen in deze buurt verwijzen naar de Olympische Spelen van 1928 of naar sportieve helden in de Griekse oudheid.

A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 10 - Quizvraag

Ik bak liever zelf een pizza in plaats van er een te bestellen, want zelfgemaakte pizza's vind ik lekkerder
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 11 - Quizvraag

De smartphone is onmisbaar. Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 12 - Quizvraag

Utrecht is een prettige stad om te wonen. Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 13 - Quizvraag

Betogende tekst
In een betogende tekst wil de schrijver de lezer overtuigen van zijn standpunt. Dit doet hij door zin standpunt te ondersteunen met argumenten

Slide 14 - Tekstslide

Tegenargumenten
Een tegenargument is een argument van de tegenstanders

Slide 15 - Tekstslide

Weerlegging

Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging. Daarmee wordt een argument ontkracht

                                                                      Voorbeeld:

Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt,, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging).

Slide 16 - Tekstslide

Stelling: het telefoonverbod is een succes
A
eens
B
oneens

Slide 17 - Quizvraag

Noteer een argument bij de stelling over het telefoonverbod. Zet erbij of het een argument voor of tegen is

Slide 18 - Open vraag

Noteer een tegenargument bij je argument van hiervoor

Slide 19 - Open vraag

Weerleg je tegenargument

Slide 20 - Open vraag

Betoog

Slide 21 - Tekstslide

Betoog
In een betoog geef je jouw mening --> standpunt innemen.

Dit standpunt noteer je al in de inleiding van je betoog.

Voorbeeld van standpunt bij deze opdracht:
"Ik ben dus van mening dat de bibliotheek De belofte van Pisa moet opnemen in haar collectie!"

Slide 22 - Tekstslide

Betoog
Jouw standpunt onderbouw je door minimaal drie argumenten + één tegenargument met weerlegging te noemen.

Het tekstdoel = overtuigen.
Je overtuigt de lezer van jouw standpunt.

Elke alinea bevat een argument.

Voorbeeld argument 1:
"Om te beginnen is het een actueel verhaal."


Slide 23 - Tekstslide

Onderbouwing
Je argument moet worden onderbouwd. 


Stelling: De leeftijdsgrens voor alcohol moet naar zestien jaar.

Argument: 'Jongeren moeten de kans krijgen te leren omgaan met drank'.

Onderbouwing: Iedereen die een beetje nadenkt weet dat jongeren graag willen doen wat hun wordt verboden. Jongeren moeten de kans krijgen om te laten zien dat ze kunnen omgaan met alcohol. Dat zal misschien niet altijd goed gaan, maar daar leren ze van. Wanneer het hun verboden wordt, zullen ze ook niet leren hoe ze er verantwoordelijk mee kunnen omgaan. Sterker nog, het zal waarschijnlijk leiden tot ongeremd drankmisbruik. Jongeren kunnen deze verantwoording echt wel aan. 

Slide 24 - Tekstslide

Inleiding

1.Aanleiding, constatering, anekdote en/of probleemomschrijving
2. Geef een of meerdere voorbeelden (van het genoemde/ onderwerp)
3. Formuleer jouw standpunt over het onderwerp

Slide 25 - Tekstslide

Standpunt formuleren
Formuleer je standpunt altijd positief.
Dus niet: Ik vind dat de leeftijd waarop je in Nederland mag stemmen niet omlaag moet.
Maar: Ik vind de leeftijd waarop je in Nederland mag stemmen de juiste leeftijd. 


Slide 26 - Tekstslide

Middenstuk
Argument 1 ( per argument gebruik je een alinea)
Argument 2
Argument 3

Tegenargument en weerlegging

Slide 27 - Tekstslide

Tegenargument + weerlegging: voorbeeld


[ tegenargument ] Nu zullen er mensen zijn die zeggen: die kinderen van zestien kunnen nog helemaal geen verantwoordelijkheid aan. Je ziet ze op allerlei gebieden onverantwoordelijk gedrag vertonen. [ weerlegging ] Maar tegen die mensen wil ik zeggen: je bent niet van de ene op de andere dag verantwoordelijk. Verantwoordelijkheid moet je eerst krijgen om ermee te leren omgaan. En hoe jonger die wordt geoefend, hoe sneller dit zal worden geleerd. 

Slide 28 - Tekstslide

Slot

- Je herhaalt jouw standpunt nogmaals
- Je benoemt heel kort nogmaals jouw argumenten (ultrakort)
- Je sluit af met een passende slotzin/ uitsmijter

Slide 29 - Tekstslide

Opbouw
Titel 
Je eigen naam

Inleiding (aandacht trekken & standpunt)
Argument 1 & uitwerking
Argument 2 & uitwerking
Argument 3 & uitwerking
Tegenargument + weerlegging
Slot (herhaling standpunt)

Slide 30 - Tekstslide

In de inleiding van je betoog wordt je standpunt duidelijk.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quizvraag

De argumenten die je standpunt onderbouwen, bewaar je tot het slot.
A
juist
B
niet juist

Slide 32 - Quizvraag

Een weerlegging is als
A
je de voorargumenten versterkt
B
je het genoemde tegenargument ontkracht
C
als je een tegenargument geeft
D
je je standpunt duidelijk maakt

Slide 33 - Quizvraag