H3 3.3 + 3.4 Herhaling

H3 De bank en jouw geld
3.3 Geld lenen kost geld!
3.4 Nog meer bankzaken?
Ec PW H3: wo 27 november
Herhaling
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H3 De bank en jouw geld
3.3 Geld lenen kost geld!
3.4 Nog meer bankzaken?
Ec PW H3: wo 27 november
Herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Maken: rekenopgaven 11, 15 en 16
(blz. 92)

Slide 2 - Tekstslide

Opgave 11 (blz. 92)
a  

  Kredietkosten = 
  (termijnbedrag × aantal termijnen) – krediet 

Slide 3 - Tekstslide

Opgave 11 (blz. 92)
a  (€ 97 × 36) – € 3.000 = € 492
 

  Kredietkosten = 
  (termijnbedrag × aantal termijnen) – krediet 

Slide 4 - Tekstslide

Opgave 11 (blz. 92)
a  (€ 97 × 36) – € 3.000 = € 492
 (€ 264 × 12) – € 3.000 = € 168
     De besparing was € 492 – € 168 = € 324
c  

  Kredietkosten = 
  (termijnbedrag × aantal termijnen) – krediet 

Slide 5 - Tekstslide

Opgave 11 (blz. 92)
a  (€ 97 × 36) – € 3.000 = € 492
 (€ 264 × 12) – € 3.000 = € 168
     De besparing was € 492 – € 168 = € 324
c  (€ 322 × 24) – € 7.000 = € 728
     € 728 ÷ € 7.000 × 100 = 10,4%


  Kredietkosten = 
  (termijnbedrag × aantal termijnen) – krediet 

Slide 6 - Tekstslide

Opgave 15 + 16 (blz. 92)
15 a  



Slide 7 - Tekstslide

Opgave 15 + 16 (blz. 92)
15 a  275 × 1,09 = 299,75 Amerikaanse dollars
      b  



Slide 8 - Tekstslide

Opgave 15 + 16 (blz. 92)
15 a  275 × 1,09 = 299,75 Amerikaanse dollars
      b  150 × 10,38 = 1.557 Marokkaanse dirham
      c  


Slide 9 - Tekstslide

Opgave 15 + 16 (blz. 92)
15 a  275 × 1,09 = 299,75 Amerikaanse dollars
      b  150 × 10,38 = 1.557 Marokkaanse dirham
      c  750 × 9,84 = 7.380 Noorse kronen
16 a  1.  


Slide 10 - Tekstslide

Opgave 15 + 16 (blz. 92)
15 a  275 × 1,09 = 299,75 Amerikaanse dollars
      b  150 × 10,38 = 1.557 Marokkaanse dirham
      c  750 × 9,84 = 7.380 Noorse kronen
16 a  1.  500 ÷ 1,60 = € 312,50
          2. 



Slide 11 - Tekstslide

Opgave 15 + 16 (blz. 92)
15 a  275 × 1,09 = 299,75 Amerikaanse dollars
      b  150 × 10,38 = 1.557 Marokkaanse dirham
      c  750 × 9,84 = 7.380 Noorse kronen
16 a  1.  500 ÷ 1,60 = € 312,50
          2. 250 ÷ 0,88  = € 284,09
     b  



Slide 12 - Tekstslide

Opgave 15 + 16 (blz. 92)
15 a  275 × 1,09 = 299,75 Amerikaanse dollars
      b  150 × 10,38 = 1.557 Marokkaanse dirham
      c  750 × 9,84 = 7.380 Noorse kronen
16 a  1.  500 ÷ 1,60 = € 312,50
          2. 250 ÷ 0,88  = € 284,09
     b  9.500 ÷ 119,80  = € 79,30



Slide 13 - Tekstslide

4 leenmotieven
* tijdelijk geldtekort;
* dure aankoop, bijv. scooter;
* onverwachte  dringende 
   uitgave, bijv. wasmachine;
* aankoop van een huis     
   (sparen duurt dan te lang)
   = hypothecaire lening).   
Spaarmotieven???
doel, uit voorzorg, rente

Slide 14 - Tekstslide

Consumptief krediet

Van de bank:

- Persoonlijke lening

- Doorlopend krediet

- Salariskrediet

Van de leverancier (bijv. winkel of webshop):

- Koop op afbetaling



Slide 15 - Tekstslide

Rol van banken in de economie
Banken bemiddelen tussen:
- vraag naar geld en
- aanbod van geld
spaarders
bank
leners
spaargeld
kredieten
kredietrente
spaarrente

Slide 16 - Tekstslide

Sparen
Beleggen
- geen risico
- lage opbrengst
- risico op verlies
- hogere opbrengst
(koerswinst, dividend)
koers = prijs van een aandeel

Slide 17 - Tekstslide

Aankoop vreemde valuta: 2 stappen
Stap 1
Bepaal de juiste koers: aankoopkoers of verkoopkoers

Stap 2:
Van € naar vreemde valuta  --->  vermenigvuldigen (×)
Van vreemde valuta naar €  ---> delen (÷)

Slide 18 - Tekstslide

Aankoop vreemde valuta
 Bedrag in € =
 bedrag in vreemd geld ÷ aankoopkoers

 Bedrag vreemd geld =
 bedrag in € × aankoopkoers
2 situaties

Slide 19 - Tekstslide

Aankoop vreemde valuta
Verkoop vreemde valuta
 Bedrag in € =
 bedrag in vreemd geld ÷ aankoopkoers

 Bedrag vreemd geld =
 bedrag in € × aankoopkoers
 Bedrag in € =
 bedrag in vreemd geld ÷ verkoopkoers
2 situaties

Slide 20 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?
Wat heb je geleerd?

Slide 21 - Tekstslide

Vul het juiste woord in:
bij een hypotheek is de rente ........ dan bij een consumptief krediet.
A
hoger
B
lager

Slide 22 - Quizvraag

Welke kredietvorm kun je afsluiten bij aankoop in een winkel of bij een internetbedrijf?
A
koop op afbetaling
B
persoonlijke lening
C
hypotheek
D
doorlopend krediet

Slide 23 - Quizvraag

Wat zijn kredietkosten?
A
alles wat je terugbetaalt voor de lening
B
de aflossing en de rente van de lening
C
de aflossing van de lening
D
alles wat je meer terug-betaald dan de lening

Slide 24 - Quizvraag

Vul het juiste woord in:
hoe langer de looptijd van een lening, des te .......... de kredietkosten
A
hoger
B
lager

Slide 25 - Quizvraag

Waaruit bestaat de maandtermijn
van een lening?
A
uit rente én aflossing
B
alleen uit rente
C
alleen uit aflossing

Slide 26 - Quizvraag

Welke begrippen
staan op de nummers 5 en 6?
A
5 = kredietrente 6 = spaarrente
B
5= spaarrente 6 = kredietrente
C
5 = spaargeld 6 = kredieten
D
5 = kredieten 6 = spaargeld

Slide 27 - Quizvraag

Wat is een verschil tussen sparen
en beleggen?
A
Sparen levert meer op
B
Sparen is risicovoller
C
Met sparen loop je minder risico

Slide 28 - Quizvraag

Juist of onjuist?
Alle landen waar je met de euro kunt betalen vormen samen de EU.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 29 - Quizvraag

De aankoopkoers is € 1 = $ 1,10 en
de verkoopkoers is € 1 = € 1,14.
Je koopt $ 1.000. Hoeveel betaal je?
A
1.000 × 1,10 = € 1.100
B
1.000 ÷ 1,10 = € 909,09
C
1.000 × 1,14 = € 1.140
D
1.000 ÷ 1,14 = € 877,19

Slide 30 - Quizvraag

Aan het werk
Maken: 
* Samenvatting (blz. 86 of online)
* Herhalingsopdrachten (blz. 88)
* Plusopdrachten (blz. 90)
* Rekenen (blz. 92 of online)

Slide 31 - Tekstslide